26
Het gezin Dekker-
Oudeman in 1941.
V.l.n.r.: achter: Jan,
Paul, André, Urs
Voor: Jaap, vader Jan,
Theo, moeder Naatje,
Bets.
In die tijd hadden de huizen in Waarland
meestal maar één vertrek dat werd
verwarmd. Er was toen nog geen gas
en men was aangewezen op antraciet,
eierkolen, briketten en turf. Het rond
brengen hiervan was zwaar werk voor
een kolenboer: sjouwen van zakken
met kolen van de wagen naar het
kolenhok. Regel was dat in de herfst de
kolenhokken werden gevuld in de hoop
dat de voorraad tot het volgend voorjaar
voldoende was. Bij een strenge winter
was dat vaak niet het geval. Dan kon er
minder worden gestookt of de kolenboer
moest nog een keer langs komen.
Als surrogaat brandstof gebruikte men
toen hout en koolstrukke.
Wanneer de produkten van de tuinders
weinig of niets opbrachten, voelden
ook de middenstanders dat in hun
portemonnee. Er werd dan alleen het
hoog nodige gekocht en dat ging dan
meestal ook nog op de pof. Maanden
of soms een jaar later werd er dan
pas betaald.
Tijdens de oorlogsjaren had de brand
stoffenhandelaar het evenmin gemakke
lijk. Want net als veel levensmiddelen
was ook brandstof op de bon en vooral
in de strenge winter van ’44-’45 was het
heel moeilijk om aan kolen te komen.
Vijf jongens en...
Na de oorlog zag de toekomst er
weer wat zonniger uit. Er werden
plannen gemaakt om de Slootgaard- en
Waarlandspolder te verkavelen. Dit zou
de tuinders meer financiële armslag
geven, waarvan ook de middenstand
zou kunnen profiteren. Verder had het
dorpsbeeld ten opzichte van vijfentwintig
jaar daarvoor, een verandering
ondergaan. De meeste wegen waren
inmiddels bestraat en de houten Hooge
Brug was vervangen door een stenen
brug. Waarland was gegroeid met nieuwe
woningen en enkele winkels. De eerste
jaren kreeg Jan Dekker uiteraard meer
werk, toch was dat niet genoeg om één
van zijn jongens zes dagen in de week
erbij te nemen. Echter voor Theo werd
een uitzondering gemaakt. Hij was nog
maar net van de lagere school en hoefde
op die leeftijd nog niet alle dagen naar
een baas. Vader Jan had hem wél graag
thuis. De andere zoons, André, Jan en
Jaap, werkten bij een tuinder of in de
verkaveling en Paul had een baantje als
elektricien bij ome Cor Dekker. Zolang
de jongens nog thuis woonden, gaven ze
hun verdiende loon af. Deze inkomsten
kon het gezin goed gebruiken. En
wanneer ze in het bedrijf nodig waren,
konden ze hier natuurlijk niet onderuit.
Veel bewaarde brieven
Na het treinongeluk in maart 1932 had
Jan Dekker onvoldoende financiële
middelen om een andere auto te kopen.
Ruim zeventien jaar later kon dat
blijkbaar wel. Dat blijkt tenminste uit
bewaarde brieven van de familie. Na
de Tweede Wereldoorlog moesten veel
jongens hun dienstplicht in Nederlands
Indië vervullen. Tot de laatste lichting
Vijf jongens en.twee meisjes, Urs en
Bets. Deze laatste herinnert zich: Het
gebeurde wel dat ik als jong meisje met
vader met de kettekar meeging naar de
Anna Paulownapolder Het was nog
bijna donker. De kar was geladen met
koolplanten. Vader en ik hielpen dan
mee met het zetten van de planten.
En als het werk klaar was, gingen we
weer op aan huis aan.
Beide dochters gingen in het klooster.
Voor Urs liep het anders dan verwacht,
zij trad kort na haar professie uit. Bets
legde haar eeuwige gelofte af bij de
Zusters Augustinessen. Zij nam de
kloosternaam Theodora aan en werkte
in het Elisabeth Ziekenhuis in Alkmaar.
In hoeverre hun moeder Naatje invloed
op deze roepingen heeft gehad, blijft
een vraag. Wel is bekend dat ze heel
godsvruchtig was.