Luus Nieuwboer.
15
Huishoudster Tonia
Buchsteeg (rechts)
in gezelschap van
Sijtje Blankendaal
en Piet Nieuwboer.
Anna Paulowna was een leukerd. Hij had
altijd een mondharmonica bij zich en hij
kwam dan in de keuken. De deur moest
dicht, want Vollering mocht het niet
horen als hij een deuntje speelde en dat
ik daarbij zong. Pastoor Vollering hield
niet van die fratsen.
De pastoor was overbezorgd voor mij.
Ik moest als het ware elke stap buiten
de pastorie verantwoorden. Toen op
een dag de boerderij van mijn ouders in
brand stond, kreeg ik toestemming van
huishoudster Tonia om te gaan kijken.
Ik stond daar nauwelijks tien minuten,
toen Vollering naast mij kwam staan en
zei: Nu heb je genoeg gezien, je kunt wel
weer naar de pastorie.
Vollering en ik speelden het eerste jaar
bijna elke avond een potje schaak. Wie
verloor moest een cent aan de winnaar
betalen. Vollering won altijd, totdat
ik een keer won. Daar had hij niet
opgerekend en zijn antwoord was:
Die cent komt morgen wel. Die cent
heb ik nooit gehad en daarom werd er
vanaf die tijd niet meer geschaakt, wat
niet leuk was van en voor de pastoor.
’s Avonds gingen we gedrieën, de
pastoor, Tonia en ik, naar de kerk voor
het rozenkransgebed. Daarna gingen we
ieder naar onze eigen kamer. Ik sliep in
een kamertje op de bovenste etage.
Het eerste jaar heb ik moeite gehad
met zijn karakter, vooral met zijn
bemoeienissen. Later kon ik daar beter
mee omgaan. Ik heb dan ook plezierige
herinneringen aan Vollering. Ik wist dat
hij mij waardeerde in het werk wat ik
deed op de pastorie. Maar dit vertelde
Vollering niet aan mij, maar wel aan
mijn vader.
Vollering had niet veel nodig voor
zichzelf. Hij gaf niet om uiterlijkheden.
Waar hij wel van hield was een sigaar,
bij voorkeur van het merk Karel I. De
parochianen wisten dat en wanneer hij
bij iemand op bezoek kwam, ging hij na
afloop bijna altijd met een Karel I naar
huis. Hij droeg jarenlang dezelfde zwarte
toga, glimmend van ouderdom. Op zijn
hoofd had hij een zwart hoofddeksel, dat
vastgehouden werd met een elastiekje.
Zo stond hij ook bekend bij zijn collega’s
uit de regio en de paters, die eens in de
zoveel tijd tijdens Missiedagen preekten.
Begin 1939 ging de gezondheid van
Vollering achteruit. Vaak bleef hij dan
Mijn dagelijkse werkzaamhe
den begon ik met het klaar
leggen van de priestergewa
den in de sacristie, het luiden
van de klok een kwartier voor
aanvang van de mis en daarna
het dekken van de tafel voor
het ontbijt. Na de H. Mis ging
Vollering naar zijn kamer om
te eten. Ik ruimde intussen
de misgewaden op en vervol
gens deed ik in de pastorie
allerlei klusjes. Om twaalf
uur luidde ik de klok voor het
angelus, vervolgens werd er
warm gegeten en ’s middags
deed ik vaak een boodschap
in het dorp, liep even bij mijn
ouders binnen of ging verder
met mijn werkzaamheden in
de kerk of pastorie. De werk
dag werd om zes uur afge
sloten met: het luiden van de klok, het
avondmaal en de afwas.
Een belangrijke taak van het bellemeisje
was het binnenlaten van bezoekers.
Wanneer werd aangebeld, ging ik naar
de deur en ik hoorde aan wat men wilde.
Vaak was het de wens om de pastoor
te spreken. Ik liet de persoon in de
spreekkamer wachten en riep Vollering.
Wanneer hij afwezig was, moest men
maar weer terugkomen. Op welk tijdstip?
Daar kon ik niets over zeggen, want
de pastoor vertelde nooit wanneer hij
wegging, thuis kwam of waar hij naar
toe ging. Er waren ook bijzondere dagen,
zoals de bijeenkomst met de andere
pastoors uit het dekenaat. De pastoor uit