8 Het vervoer De AAT vervoerde op Java van alles en nog wat, soldaten, munitie, voedsel en water. De 31e compagnie bestond uit een A, B, C en D peloton. Daarvan reden drie pelotons de auto’s en één peloton was de werkplaats, de garage waar de auto’s gerepareerd werden. Siem zat bij het D-peloton. Bij dat peloton behoorden zo’n dertig auto’s. Voor elke auto was een chauffeur en een hulpchauffeur. Ze reden vooral in Chevrolets. Op een foto zit Siem in de cabine van zijn Chevrolet. Voorop de auto staat geschreven: de draak. Siem: Elke auto had een nummer, die van mij was de 21, maar je gaf hem vaak ook nog een naam. Ik was toen een draak d.w.z. heel stoer. De draak was ontleend aan de Chinese wereld. In de stad moesten de chauffeurs vlak achter elkaar rijden. Het ging dan vaak om spoedeisende opdrachten. Een colonne van zo’n tien auto’s reed dan kort achter elkaar aan. Niemand mocht er tussen vanwege het gevaar van aanslagen. Als ze in konvooi op de buitenwegen reden, hielden ze een afstand van 60 a 70 meter aan. Een ruimere afstand zodat ze bij een ongeluk of aanslag op tijd konden remmen. Siem denkt er met plezier aan terug: Over het algemeen leuke ritten, want je mocht dan zo hard rijden als mogelijk was. Dat het toen oorlog was, maakte Siem een paar keer aan den lijve mee. Twee voorvallen staan hem nog scherp voor de geest. Het vertellen erover houdt hij liever voor zichzelf. Daarvoor was het te erg. Liever vertelt hij over de leuke dingen, zoals de natuur die zo prachtig was. Of over het contact met de inlandse bevolking: Ik kon goed met ze overweg en heb veel van de taal opgestoken. Zijn vrouw Tiny herkent dat: Tijdens de rondreis in 1992 bleek dat hij nog veel woorden kende. Dan waren er nog de ontmoetingen met andere Waarlanders, zoals Piet Smit, Arie Bakker en Arie Plijter, de laatste was oorlogsvrijwilliger. Siem vertelt terugkijkend: Die jongens heb ik van de boot gehaald en later weer gebracht. Jaap Dekker heb ik ontmoet tijdens mijn inschepingsverlof in Batavia. Eigenlijk heb ik in Indië een mooie tijd gehad. Ziek en zeer Tegen de malariaziekte moesten ze in de tropen kininepillen slikken. Maar uit een soort eigenwijzigheid, slikte ik die niet. Toen werd ik heel erg ziek en moest naar het hospitaal. In het ziekenhuis nam ik toen wel kinine en binnen de kortste keren was ik weer beter. Dat kwam omdat ik toen voor het eerst die kinine slikte, waardoor die goed werkte. Woorden die ik nooit vergeten zal. Vanuit Amsterdam vertrok het troe penschip, de Johan van Oldenbarnevelt, met aan boord zo’n tweeduizend man schappen. Ze sliepen in hangmatten, mannetje aan mannetje. In de Golf van Biskaje maakten ze nog een hevige storm mee waarbij het schip opeens naar beneden dook. Schrok hij daar niet van? Nee, dat niet, ik was niet bang voor storm. Een ander uiterste in het weer was de hitte in de Rode Zee. Iedereen was aan dek om wat verkoeling te zoeken. De MP (Militaire Politie) stuurde de soldaten naar beneden waar het snikheet was. Dat gebeurde maar ergens anders kwamen ze weer aan dek. Een leuk kat-en-muis spelletje dat enige tijd duurde. De Johan van Oldenbarnevelt kwam op 10juni 1947 in Batavia aan. Hoewel de eindbestemming Surabaja was, gingen ze eerst met een koopvaardijschip naar Makasar op Celebes. Na een verblijf van drie weken voeren ze toen weer terug naar Java, naar het einddoel Surabaja. De soldaten kwamen in kazernes terecht. Daar sliepen ze onder een klamboe, een muskietennet. Voor elke tien man was er een baboe die de was voor hen deed. Maar hij merkte ook dat hij in een oorlogsgebied was: Stond je ’s nachts op wacht dan kwamen de vuurvliegjes op je af, heel spannend. Maar bang was ik niet, een Dekker is niet gauw bang. Siem Dekker in de cabine van zijn Chevrolet.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2011 | | pagina 8