ZUSTER MARIA NELLA GROEN:
MISSIEZUSTER IN DE CONGO
Liesbeth Wever
Zuster Nella Groen..
39
Catherina Groen, dochter van Aris Groen en Antje Groot, is
geboren in Waarland op 15 juli 1898 Toen zij 21 jaar was, is zij
ingetreden bij de Zusters van de Goede Herder in Amsterdam.
Op 8 mei 1936 vertrok zij naar Afrika om daar in Belgisch
Congo een nieuwe missie te stichten. Zij heeft een aantal brieven
geschreven vanuit deze missie. In dit artikel wordt één van deze
brieven weergegeven. Zij vertelt hierin onder andere over de reis
naar de missiepost met de Eerwaarde Pater Overste, de offertjes
die zij onderweg bracht met haar medezuster, een ontmoeting met
een ijsbeer en de aankomst op de missiepost waar de Eerwaarde
Paters hen de mooiste spullen voor het kapelletje gaven.
we niets. Zeer dikwijls kregen we een
flinke schok, ofwel botsen we met ons
hoofd tegen de ijzeren staven boven,
doch lachende moedigden we elkaar aan:
Nog een offertje voor Kingunda. Oftewel
de een lachte de andere uit om het zure
gezicht dat men trok. Onze verwondering
was niet weinig groot, wanneer we de
rode camion die twee dagen voor ons
was vertrokken, in de pan zagen liggen,
maar de verwondering steeg ten top toen
we bij het draaien van de weg, opeens
een groot beest zagen, als verblind door
het licht van onze auto. Een ijsbeer, op
5 a 6 meter afstand van ons, het is bijna
niet te gelooven. Gelukkig wanneer ze
op vasten grond zijn, zijn ze niet zoo
gevaarlijk, maar in het water zou het
anders geweest zijn. De Eerwaarde pater
had zo’n spijt geen geladen geweer bij
zich te hebben. Het is 600 tot 700 kilo's
vleesch zegt hij, voor mijn 'kinderen'
is geen kleinigheid zo dichtbij en dan
moet ik hem laten ontsnappen! Eenige
minuten later hoorden we de ijsbeer in
’t water plompen. Wij moesten een half
uurtje later de rivier over, maar bruggen
zijn hier niet. Daar komen twee booten,
geroeid door negers. Op de booten ligt
een soort beun en daar gaat de auto op
en zoo moesten we ongeveer 300 meter
over water gaan. Wat jammer dat het
zo donker was. Ik kan er verder weinig
over schrijven.
Tegen half tien waren we in Goa, bij
de Eerwaarde Paters Jezuïeten en daar
zouden we overnachten! De ontvangst
was allerhartelijkst, ze wisten niet hoe
ons een plezier te doen en hadden zelf
een nieuw huisje van aarde gebouwd om
ons te kunnen herbergen. Ze raadden ons
echter aan de deuren en vensters goed
te sluiten voor de wilde dieren. Op de
feestdag der Engelbewaarders en onder
bescherming der Heilige Engelen zijn
we om 7 uur onze reis herbegonnen,
nadat de Paters ons nog van alles hadden
meegegeven. Die arme Paters hoopen
ook zóó eens Zusters te krijgen.
oe de reis gegaan is?
God zij dank heel goed.
De Eerwaarde Pater Overste,
Meulijezer genaamd, is ons
komen halen in Kimvula met
een kleine Camidinette (een
vrachtwagentje) en ’s avonds
zijn we vandaar vertrokken.
We hadden onzen koffers met
linnen gereed gezet, alsook
een weinig eetenswaren,
meel, aardappelen, boontjes
enzovoort, enzovoort, doch de
Eerwaarde Pater, de slechte
wegen kennende, dorst
bijna niets mee te nemen en
verzekerde ons, dat de dragers
ons alles zouden bezorgen,
tegen acht of tien dagen.
Tocht in de avond
De avond begon weldra te vallen en wij
die met zijn tweeën in de camias (de bak
van de vrachtwagen) zaten, achter kisten
en een vat petroleum, konden weinig
onderscheiden. Alleen met ons een beetje
naar voren te buigen, konden we nog op
de wegen zien. We hadden dus al den
tijd om te bidden en dat deden we, o
zoo vurig. Want een mensch is en blijft
mensch: men voelt dat men ver gaat, dat
men slechts met vieren is en men smeekt
Gods Genade af voor de toekomst. Want
zonder Zijn genade, zonder Hem kunnen