van vele handen nodig, de kosten voor kunstmest, kalk, zaaigoed en veevoer bleken uit de gewone bedrijfsvoering nauwelijks op te brengen. Gert zette koppig door. Hij ging over op de teelt van rode kool, terwijl de boeren in Reuver en Beesel zeiden: Dat kan niet, hier groeit geen rode kool! Maar Gert wist het beter: Wat weten jullie er nou van, ik kom zelf uit het land van de rooie kool. Hij moest tot slot zijn meerdere erkennen in het Meerlebroek. Hij kon de tachtig hectare in de verste verte niet aan en wat nog erger was: zijn kinderen hadden er geen zin in. Die hadden het allang bekeken. Gert moest capituleren en de boerderij werd ingekrompen tot 40 hectare. Zelfs dat was teveel toen zijn vaste werkkracht te werk werd gesteld in Duitsland. Toen Jan Keet vroeg of hij bij hem onderdak kon vinden, kwam hij als geroepen. De 76-jarige Gert Veldman had in september 1943 nog maar 25 hectare in gebruik. Hij had 20 melkkoeien, 15 varkens en 2 paarden. Verstoken van contact Groot voordeel voor de onderduiker was dat de boerderij heel afgelegen lag. Slechts zandpaden vormden de verbinding met omliggende dorpen zoals het vijf kilometer verder gelegen Reuver en Beesel. Het Meerlebroek grensde aan de oostkant aan de Prinsendijk. Deze dijk vormde de grens met Duitsland. Over de grens in Duitsland lag een uitgestrekt bos: het Diergardtscher Wald, zodat vanuit die kant geen enkel contact met buren voortkwam. De oorlog was veraf. Controle van de politie op persoonsbewijzen maakte Jan Keet niet mee. Gelukkig maar want hij had op zijn persoonsbewijs geen enkele aantekening waarop vrijstelling voor arbeid in Duitsland zou gelden. Om ontdekking te voorkomen bleef hij zoveel mogelijk in en bij de boerderij. Hij maakte ook geen gebruik van distributiebonnen. Als trouwe kerkganger liet hij nu alle kerkbezoek achterwege. Enkel met de buren De Wit maakte Jan wel eens een praatje. Wel was hij bekend bij de Limburgse ondergrondse, zij wisten dat hij slechts één van de vele onderduikers in het Meerlebroek was. Over het oorlogsverloop had hij nauwelijks een idee. De familie Veldman had geen radio. Gesprekken na de mis op het kerkplein waren hun enige nieuwsbron. De val van Stalingrad, een keerpunt in de oorlog, lazen ze op strooibiljetten uit geallieerde vliegtuigen. In deze periode is vader Keet een keer op bezoek geweest. Hij bracht wat kleren mee en natuurlijk de laatste nieuwtjes uit Waarland. Verder was Jan gedurende de gehele onderduik verstoken van enig contact of nieuws uit het verre Waarland. Het dagelijks werk vormde de enige afleiding en werk was er genoeg te doen. Jan Keet had geen enkele ervaring met het boerenwerk. Hij pakte echter alles aan en in korte tijd kon hij koeien melken, varkens voeren en de paarden optuigen voor het werk op het land. Voor dat landwerk kwam Jan, een zoon van Gert Veldman, vrijwel elke dag vanuit Reuver naar de boerderij om daarbij te helpen. Met elkaar hielden ze zo het bedrijf min of meer gaande. Zelf miste Gert Veldman de kracht om het zware werk te doen. Vervelend was het dat Jan door het ongewone handwerk een zogenaamde eeltzweer in zijn rechterhand kreeg. Naar de dokter wilde hij niet, dus met een huismiddeltje, een zakje lijnzaad verhitten en dat zo heet mogelijk op de zweer houden, zou genezing moeten brengen. Een uiterst pijnlijke en lastige kwaal. Het duurde bijna een jaar eer hij van de zweer verlost was. 29 Gerrit Veldman en Trijntje de Wit, pioniers in het Meerlebroek.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2011 | | pagina 29