deze op in zijn boekje. Oom Arie verkocht ook peterolie. Dat werd op een aparte dag bezorgd op de transportfiets met daarop een peterolievat. Veel mensen kookten het eten op peteroliestellen. Zo had mijn moeder een vier- drie- twee- en eenpits peteroliestel. Allemaal rood gekleurd. Er werden ook klompen verkocht. Als je aan nieuwe klompen toe was, moest je het trapje op naar de zolder van het pakhuis, dat aan de winkel was aangebouwd. Daar lagen ze en daar kon je ze passen. Grenzend aan dat zelfde pakhuis stond een café. In mijn prille jeugd was Cor van Ophem de eigenaar. Toen Willem Jonker het kocht, liet hij er een flinke danszaal bij bouwen. Ik herinner me ook nog dat Bertus Groot tijdens dansavonden met zijn kraampje vlak bij de uitgang stond en dat hij daar dan o.a. hardgekookte eieren verkocht. Het stonk er... Een klein stukje voorbij het café stond aan de overkant een urinoir. Ik heb er als kind één keer gebruik van gemaakt, toen ik op een zondag na de kerk moest plassen. Het was een betonnen gebouwtje dat bestond uit drie wanden van ongeveer een meter breed en twee meter hoog. De achterwand was een halve meter breed en daar was de ingang. Het dak was een betonplaat. Op de betonnen vloer tegen een van de zijwanden was een afvoergootje. Tegen de muur bij dat afvoergootje werd geplast. Het rook er bepaald niet fris, je kon wel zeggen: het stonk er verschrikkelijk. De muur bij het afvoergootje was grotendeels wit uitgeslagen en er zaten veel kleine rozeachtige pitjes in. Het deed me sterk denken aan de witte bonen, die we elke zaterdag aten. Ik was al geen liefhebber van witte bonen en mijn bezoek aan dit toilet maakte het er niet beter op. Een stukje verder op mijn schoolpad, links van de weg, stond de smederij van Freek Masteling. Het leek wel of het smidsvuur daar altijd brandde. Je kon bij Masteling allerlei spullen kopen die van metaal waren, zoals emmers, pannen, tuingereedschap, maar ook micaraampjes voor de kachel en een aandrijfriem voor de wasmachine. Tegenover Masteling stond het huis van Jaap Pankras. Voor dat huis was een groot erf dat vol stond met perenbomen. Het waren stoofperen: winterjannen. Aan het eind van de zomer hingen de bomen vol met peren. Niet alleen ik, maar ook veel andere jongens sprongen over het slootje om er een stel te bemachtigen. Pankras kwam dan boos achter ons aan en riep: sodeju, sodeju. Het bezorgde hem de bijnaam: Jaap Ju. Eigenlijk konden we met die peren niets beginnen, ze waren ongekookt niet te eten, het ging alleen om de spanning, de sport om op tijd weg te zijn. Na de tuin van Jaap Ju was er weer een kruispunt. Het kruispunt van de Veluweweg met de Kerkweg. Net voorbij de kruising was links de bakkerij van Beemsterboer te zien. Jaap Beemsterboer was behalve bakker ook organist in de kerk. Rechts stond de Sparwinkel van Cor Bruin. Het hele gezin is geëmigreerd naar Canada. Jan Bruin Jzn. nam toen de zaak over. Ook dit huis had in mijn ogen weer zo’n prachtig mooi hoog dak, net als dat van de familie Zutt. Schuin tegenover deze winkel was de elektriciteitszaak van Cor Dekker. Cor was van alle markten thuis. Hij was naast elektricien ook taxichauffeur, kassier van de Boerenleenbank, had een rijwielherstelplaats en verkocht fietsen. Een paar huizen verder 14 De Kerkweg voor de verkaveling. Rechts de bakkerij van Busker en tweede van links de winkel van melkboer Piet Kuijs.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2011 | | pagina 14