I Kees de regimentsbok.
20
gaan. Van onze officier leerde ik toen om
goed met de overwonnenen om te gaan.
In Batavia was het door de oorlog een
troosteloze boel. Het leek wel op Neder
land in de oorlogsjaren. Auto’s reden er
wel, maar dan met een paard er voor. Piet
schreef bij een foto met dit onderwerp:
In de stad Batavia, geen benzine voor de
auto zelf, daarom een paard er voor net
als bij ons in de oorlog.
In de haven van Tandjong Priok was een
beschermd gedeelte. Daar kreeg Piet een
havenpas voor, datum afgifte: 31 oktober
1946, geldig tot 31 januari 1947.
Het regiment 3-8 RI was gelegerd in
Midden-Java met als voornaamste plaat
sen Sukaboemi, Tasikmalaya en Garut.
Een bekende uit Harenkarspel die ook bij
de het 8e RI zat, was Jan Kok, de latere
adjunct-directeur van Gemeentewerken.
Hij had een saxofoon mee waar hij
meermalen op speelde. Piet lachend:
Maar ja, dat stelde niet iedereen op prijs
en dan gooiden ze er water in.
Een regiment bestond uit zo’n 1.200
man, inclusief de staf. Het regiment
was onderverdeeld in vijf compagnieën
van elk zo’n 200 manschappen. De
compagnie op zijn beurt had drie of vier
pelotons. Telde je daar de staf bij, dan
had een peloton ruim vijftig man.
Over de rimboe en de keuken
Heel in het begin van zijn periode in Indië
was Piet brenschutter. De bren was een
zware mitrailleur. Met de luitenant en de
andere soldaten ging hij dan de rimboe
in. Zo’n patrouille was best zwaar, zegt
Piet terugkijkend, de bren was een zwaar
wapen en daarom verdeelden we de
munitie. Zelf droeg ik drie magazijnen en
als die leeg waren dan kreeg ik van de
andere soldaten de overige munitie.
Maar dat veranderde in 1947: De vorige
kok had de zaak vernacheld. Hij verkocht
spullen van de militaire dienst aan de
Chinezen en stuurde het geld naar Neder
land. Dat kwam uit en toen was er een
nieuwe kok nodig.
De grootmajoor kwam naar Piet toe en
zei dat hij een goede opvolger zou zijn. Er
was één probleem. Het koksbaantje was
gereserveerd voor personen die licha
melijk iets mankeerden. Voor de majoor
geen probleem: Dat kun jij wel doen en
we zeggen dan dat je een slechte knie
hebt. Dat was niet zo, maar het was wél
voldoende reden om kok te worden.
Piet stemde toe, maar stelde als voorwaar
de dat hij een opleiding kon volgen. Die
kreeg hij en al werkende voort, deed hij al
doende de verdere kennis op. Maar om
een goede kok te worden had hij nog een
troef. Hij kreeg hulp van een inlandse
jongen die in een restaurant in Bandoeng
gewerkt had. En dan was er nog een jongen
voor het zware werk, schoonmaken en zo.
De keukenbrigade waar Piet het hoofd van
was, bestond dus uit drie man: een blanke
(Piet dus) en twee inlanders.
Deze kookten voor ongeveer veertig
man. Als een peloton op patrouille ging
verminderde dat en stonden de tafels
klaar voor zo’n dertig soldaten. Over het
voedsel was Piet niet zo te spreken:
Van de dienst kregen we eten dat niet zo
best was. De pindakaas was zo hard als
was. Je moest het bijna uithakken. Dat ver
kochten we maar aan een Chinees. Blikken
vol gingen naar hem toe en die deed er dan
olie doorheen om het beter smeerbaar te
maken. Dat verkocht die Chinees dan weer.
We stookten met hout om het eten klaar
te maken. De jongen voor het zware werk
in de keuken, zorgde er ook voor dat er
voldoende hout was en dat het hout in de
oven bleef branden. We bakten op grote
bakplaten van een paar meter lang. Het
water halen ging met een tankauto. Het
water kwam uit putten in de buurt.
3-8 RI
Piet Koppes behoorde tot het 3-8 Regiment
Infanterie, afgekort 3-8 RI. Het was geen
gevechts- maar een bewakingsregiment.
Daarom hadden de soldaten niet direct
met gevechtshandelingen te maken.