‘Een prachtig gezicht die meezwemmende dolfijnen’ 17 ‘Twee jongens uit de polder. Foto genomen op de Zuiderkruis, links Piet Meester en rechts: Jaap Dekker. Het schip voer heel langzaam door het Suezkanaal. In Aden werd gestopt en begon het bunkeren. De soldaten mochten van het schip af, met een busje gingen ze een toertocht maken door de stad. Piet had scheepswacht dus zijn uitje ging helaas niet door. Toch was er aan boord genoeg te doen. Er kwam een gooche laar aan boord voor een paar uurtjes ont spanning. Dat waren echte goochelaars, was de mening van Piet. Er kwamen kleine bootjes, de zogenaamde parlevinkers, langszij met allerlei handels waar zoals horloges, snuisterijen, e.d. Maar je moest wel uitkijken. Zo bleken schitterend uitziende horloges geen uurwerk te hebben. Na het Suezkanaal kwamen er dekzeilen over het dek tegen de zon. Dat was wel nodig, want het was zo heet dat als je ging staan, er een klein plasje zweet lag. In de Indische Oceaan voeren ze tussen de rotsen door. Piet vroeg zich af: Hoe neringen aan thuis kwamen bij Piet naar boven: Als ik vanuit het ouderlijke huis richting Schoorl keek, zag ik in de verte de duinen van de kust. De rots van Gi braltar leek wel op het uitzicht thuis. Via het Suezkanaal ging het van Port Saïd naar Aden. In Port Saïd werden de voor raden aangevuld met eten, olie en fruit. Op de boot was voldoende water voor douchen en drinken. Later ging het water op rantsoen. Op de heenweg moesten ze tegen het einde met zout water douchen, want het drinkwater was bijna op. Over zeeziekte merkte Piet op: Opvallend was dat er de hele reis maar een paar soldaten zeeziek waren. Maar degene die dat wel werden, waren dat dan wél de hele reis. De evenaar De ontspanningsmogelijkheden op het schip waren beperkt. Wel was er de kantine, een kerk en een filmzaal. Vertoond werden o.a. de films van George Formby en er werd veel gelezen. Maar het was vooral wachten tot je er was. Over de belevenissen vertelde Piet: Soms kwam er een vreemde boot langs varen. Eerst zag je een zwart stipje, dat werd groter, en dan voer het schip vlak langs. Dan was het handen opsteken en zwaaien. Tien minuten later was de boot weer weg. Niet verwonderlijk want de snelheid van de Zuiderkruis was tamelijk hoog, wel zo’n 40 km per uur. redden ze dat toch? Vast en zeker door een goede navigatie. In de Indische Oceaan vielen de stormen mee, meestal was het vlakke zee. Als je over de reling keek zag je dolfijnen mee zwemmen. Als de manschappen gegeten hadden ging het afval via een goot over boord, de zee in. Voer voor de dolfijnen en vissen. Een prachtig gezicht, die mee zwemmende dolfijnen. Na een paar dagen varen zag je zeemeeuwen. Dan wist je dat er weer land in de buurt was. Het eten aan boord In het begin van de reis stonden naast brood veel aardappelen op het menu. Gaandeweg veranderde dit. Hoe verder ze kwamen des te tropischer het eten werd: eerst gemengd, aardappelen met rijst, daarna meerdere keren rijst en allerlei soorten nasi. En er kwamen andere soep- soorten op het menu, met veel fruit, zoals bananen en sinaasappelen. Je haalde je warm eten in plates met vak ken. Omdat de randen van de vakken niet al te hoog waren, liepen jus, soep, aard appelen vaak door elkaar als het schip bewoog. Zo werd er veel gemorst. Je moest alles met handen en voeten vast houden want anders gliste je alle kanten op.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2009 | | pagina 17