13 IINM 'in mi Een partij tarwe op de schoolzolder. 34 Komst dokter Sikkema In het eerste oorlogsjaar verliep het dage lijks leven zonder al teveel problemen. Toch werd het langzaam maar zeker schra ler. Vertrouwde verenigingen en organisa ties werden verboden of kwamen onder invloed van de bezetter of diens hand langers (NSB’ers). Aan voedsel was op het platteland zeker geen gebrek, maar toch kwamen veel goederen op de bon. Echte koffie, thee, tabak en zeep werden schaars of waren niet meer te verkrijgen. Gebrek aan zeep had weer gevolgen voor de dagelijkse hygiëne, zodat burge meester Nolet en gemeentesecretaris Essing een speciale verordening afkon digden. Verordening ter voorkoming, wering of beteugeling van besmettelijke ziekten op scholen zoals: mazelen, kinkhoest, waterpokken, bof, roode hond, besmettelijke oog-, haar- of huidziekten, tbc, enz. Dat ieder van wie bekend is of redelijker wijze bekend moet zijn, dat zij in ernstige mate behept zijn met luizen of dat hun lichaam ofkleeren in een toestand van verregaande onreinheid verkeeren. Item in ernstige mate lijdende zijn aan hoofdzeer, tenzij de betrokkene is voorzien van een volkomen afsluitend hoofdverband. Artikel 2 van de verordening geeft aan dat het hoofd der school de districtsschoolarts binnen vierentwintig uur schriftelijk in kennis moest stellen bij het constateren van een der genoemde ziekten of kwalen. Dokter Sikkema uit Bergen was op 2 maart 1942 als schoolarts aangesteld in de kring Bergen, waartoe ook Waarland behoorde. Zeker in het laatste oorlogsjaar kwamen veel besmettelijke huidziekten voor, zoals schurft (scabiës) en het zogenaamde kinder- zeer, die werden bestreden met teerzeep en peterolie als onorthodoxe geneesmiddelen. Geen zee te hoog Een goed schoolhoofd weet precies wat er gebeurt in en om de school. In de oorlog lag dat anders. Meester Raas was er formeel niet van op de hoogte dat zijn school was betrokken bij illegale praktijken. Frans Droog (broer van Agie Stoop-Droog), een vrijbuiter uit Zijdewind, schreef in zijn memoires ‘Geen zee te hoog het volgende: O ja, ik beleefde nog een aardigheidje in Waarland. Een politieman hield me daar staande en vroeg of ik een kleinigheid wilde verdienen. Er was daar namelijk een partij tarwe in beslag genomen en die moest vanuit de school worden opgeladen op een vrachtauto. Als ik het woord politie hoorde, kreeg ik al een slechte smaak in mijn mond, maar bij het woord tarwe dacht ik meteen aan winst. Met nog een paar jongens sjouwden we de zakken van de schoolzolder naar de vrachtwagen, waar een politieman de wacht hield. Op de schoolzolder een tuut die telde en bij de auto een collega die controleerde, maar onderweg geen smeris te zien. Het geval wilde dat het flink had gevroren en dat de sloot achter de school dicht lag. Ik er dus overheen met een zak tarwe en die gauw toevertrouwd aan pastoor Voilering, die daar op het kerkhof ligt begraven. ‘Denk erom, pas goed op, ’zei ik nog. Toen alles was opgeladen, klopte de tel niet. Er ontbraken twee zakken. Jawel twee! En dat kwam omdat Joop Jonker mij het kunstje had afgekeken. Hij had een zak tarwe om de hoek van het schoolmeestershuis gezet. De omgeving van de school werd grondig afgezocht en de zak van Joop Jonker werd gevonden. Die van mij niet. Maar wel werd ik er natuurlijk weer op aangekeken en het was Frans alweer die mee mocht voor verhoor naar Dirkshorn. Ze konden me niks maken en ik werd na lang verhoor met tegenzin vrijgelaten. Direct terug naar Waarland en in de nacht naar het kerkhof De tarwe was verdwenen. Pastoor Foliering had slecht opgepast. Misschien ook dat zijn opvattingen over eerlijkheid niet helemaal met de mijne accordeerden. ■Hl llll IIH

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2005 | | pagina 34