27
De rooie haan
Door de sluis konden de agrariërs de Smui-
gel in en uit. Van zelfbediening was nog
geen sprake. Hoewel de sluiswachter
verantwoordelijk was, in de praktijk schutte
zijn vrouw meestal de vaartuigen. Nabij
de sluis wonen was dus een noodzaak. In
welk jaar het eerste sluiswachtershuis is
gebouwd, is moeilijk te achterhalen. Zeker
is wel, dat op een kadasterkaart uit 1819
een huis met perceelnummer F 378 staat
ingetekend, met de Smuigelpolder als eige
naar. Jarenlang maakte het bestuur zich niet
druk over het onderhoud van deze woning.
De sluiswachter kreeg tot 1890 een jaar
lijks traktement van 30.-, had gratis wonen
en verder moest hij niet teveel eisen stellen.
Eind van de negentiende eeuw kreeg het
bestuur echter wel te maken met hoge kos
ten. In 1899 was er tijdens het koken van
het middagmaal brand uitgebroken in het
sluishuis. De brandspuit van de gemeente
Harenkarspel stond in Dirkshom. Men kon
niet bellen en iemand daar naar toe sturen
had geen zin. Gelukkig kreeg de sluiswach
ter hulp van enkele tuinders en samen wis
ten ze het vuur in een korte tijd te blussen.
Of zich bij deze brand persoonlijke onge
lukken hebben voorgedaan en of het huisje
was verzekerd, is niet bekend. We kunnen
er vanuit gaan dat door roet en rookschade
de houten en met riet bedekte sluiswach-
terswoning enige tijd niet bewoond kon
worden. De kosten voor het herstel van de
woning en het bijbehorende schilderwerk
bedroegen 569.58. Met de andere uitga
ven van de polder meegerekend waren de
jaarlasten zó hoog, dat de ingelanden bijna
ƒ51.- per bunder zouden moeten gaan
betalen. Dit vond het bestuur te gek en
sloot een lening van 600.- af. De aanslag
kwam toen op 11.- per bunder.
Meer accuratesse
In 1908 werd Jan Bos secretaris/penning-
meester van de Smuigelpolder. Hij vond
dat het bestuur duidelijk moest zijn naar
haar ingelanden. Om te beginnen moest
er een reglement komen. Bos nam contact
op met burgemeester M.J. Kroon van
Oudkarpsel, die in die periode ook secre
taris van de polder Geestmerambacht
was. Het duurde enige tijd voordat de
16 artikelen voor de Smuigelpolder goed
op papier stonden. In een openbare ver
gadering op 30 september 1910 las Bos
het reglement voor, werd het door de
vergadering goedgekeurd en vervolgens
door de vier bestuursleden en door vier
ingelanden ondertekend. Kees Bijman
had tijdens het voorlezen goed geluisterd
en vroeg bij de rondvraag het woord.
In punt 5 van dit reglement staat dat
iedere eigenaar van een perceel land in
het oudland daar mag baggeren. Ik heb
alleen maar akkers op het druipland en
volgens de regels mag ik dus niet belten
op mijn land. Ik heb op verschillende
akkers op het druipland een belt (modder-
hoop) gezien. Hebben deze tuinders óók
land in het oudland of zijn ze in overtre
ding? Voor het bestuur was dit een lastige
kwestie en ze besloot ten gunste van de
tuinders van het druipland dat, alle tuin
ders in de Smuigel modder mogen halen
uit het water van het oudland, zoo men
er tenminste geen al te vrije gebruik of
misbruik van maakt.
Een andere punt was de omslag die aan
de gemeente en Uitwaterende Sluizen
moest worden betaald. Bos miste in zijn
administratie de belastingaanslag voor
het onbebouwde gedeelte van het sluis
huis. Secuur als hij was, besloot hij het
Kadaster om uitleg te vragen.
De sluis was een voortdurende bron van zorg. Elk jaar gaf het bestuur aan een timmerman,
een metselaar en een smid opnieuw opdracht de nodige reparaties uit te voeren. Na ruim
125 jaar, in 1877, werd de sluis vernieuwd. Verschillende ambachtslieden brachten een
totaal bedrag van f 3.485.54 in rekening.
A.J. Henselmans, metselwerk f 1.848. 99
S. Bakker, timmerman - 779. 74
A. Conijn, houtzager - 306. 13
H. Stoelsteenhouwer - 191.64
De opzichter - 150. -
J. Visser, smid - 115.92
Opmerkelijk is dat J. Mak voor kojjie en drank f 93.12 rekende. Daarbij was er ook een kleine
meevaller: het boelhuis, waarbij het sloopmateriaal werd verkocht, bracht f 104.69 op.