//75-Z.
0.31.20 ha. oudland
Arien Hoek
Pieter Wonder0.30.20 ha. druipland
26
In het financieel verslag
van 1911 maakte
penningmeester Jan
Bos onderscheid tussen
oudland en druipland.
Oudland en druipland
Jaarlijks maakte de penningmeester van
de Smuigelpolder de rekening en verant
woording op. Op basis van de uitgaven
bepaalde hij de omslag per geers of
snees. Dit deed hij pas nadat hij de helft
van de kosten van het onderhoud aan de
sluis bij de polder Heerhugowaard had
gedeclareerd. Zo was bijvoorbeeld in
1750 de sluis gerepareerd, waardoor de
polderlasten het jaar daarna heel hoog
waren. De geheele Smuijgel Polder, groot
624 sneezen, komt ijder snees kosten
sestien stuivers en veertien penningen
voor die gene die aenstonts betalen.
(624 sneezen =15.2 ha)
De eigenaren moesten toen maar liefst
een bedrag van 526.50 bijeenbrengen.
Hoe de penningmeester dit heeft opge
lost, hebben we niet kunnen achterhalen.
Later maakte het bestuur van de Smuigel
onderscheid in oudland en druipland.
De stukken oudland lagen in de kom en
het druipland aan de west- en zuidkant
van de polder. In het woordenboek van
Van Dale wordt bij druipland verwezen
naar vlietland, land gelegen tussen de
boezem en de boezemkade dat bij hoge
waterstand onderloopt. In de Smuigel
waren tussen de percelen druipland geen
sloten en de begroeiing was rietland en
bosch. Hieruit mogen we opmaken, dat
de binnendijken niet de grens van de
polder vormden.Verder dat de stukken
land tussen de kaden van de Smuigel en
de ingepolderde percelen van de Heer
hugowaard druiplanden waren en
mogelijk al vóór de drooglegging van de
Grote Waert al deels in gebruik.
De agrariërs met stukken druipland
kregen hun zin. Dat jaar berekende
de penningmeester namelijk 2 !4
cent per are druipland tegen 4 '/z
cent per are oudland.
p-'.
Arien Bruijn 4.68.90 ha. oudland
0.60.30 ha. druipland
Jacob Bruijn 1.67.70 ha. oudland
0.13.60 ha. druipland
Het onderscheid tussen oudland en druip
land was regelmatig een punt van dis
cussie binnen het polderbestuur.
Druipland was niet het beste bouwland
en de eigenaren wilden dan ook minder
lasten betalen. In 1841 kwam men
met behulp van het Kadaster tot een
oplossing. Er waren 160 percelen,
waarvan ongeveer 13 ha oudland
en 2 Vi ha druipland in bezit van
14 verschillende eigenaren. Enkele
bezitters waren:
uijtdelven, bekaijen, arbeijtsloonen van
timmerluijden, metselaers en materiael-
voerders en ook hout, steen, calck en
ijserwerck, de nieuwe deuren ende wat
dees meer zou laten bouwen. Zodra het
metselwerk klaar was, zouden de drie
poldermeesters van de Smuigelpolder
ieder uit eigen middelen 400.- beschik
baar stellen en dit totale bedrag later met de
eigenaren van diverse percelen verrekenen.
Verder sou voortaen alles wat ter onder-
houdinghe en reparatie van de sluijs,
zoals beunen, omlopen en haken halff
om halff blijven. Daar hielden beide
besturen zich aan. Ook werd vastgelegd
dat alle eigenaren en huurders van land
in de Smuigel kosteloos gebruik konden
maken van de sluis. Anderen moesten
schutgeld betalen.
Wanneer de jaaropbrengsten tegenvielen
of de prijzen laag waren, konden de
polderlasten niet altijd worden betaald.
Dan had niet alleen de landeigenaar maar
ook het polderbestuur een probleem.
Elk jaar was er geld nodig om de sluis te
onderhouden.
p. «ft. 5j,
/yA
e
- .- Z T
Y
'ey. <~r--
y C 6 Jf’