WATER, WIND EN MOLENS (II)
Arnold Lantman Joop Zutt
7
In het eerste deel van dit artikel heeft u kunnen lezen hoe een
walvis strandde in de buurt van Lutjewinkel en dat het gebeente
van het kolossale dier in 1654 werd gevonden tijdens de bouw
van de vijf strijkmolens van de Niedorper Kogge. Het artikel
schetste ook de problemen van de waterhuishouding van de
Slootgaardpolder. In 1660 loste de bouw van een ondermolen in
de Slootgaard de problemen op. De relatie tussen de Slootgaard
en de Niedorper Kogge komt in dit tweede deel aan de orde.
Met die uitkomst kwam een oude tegen
stelling tussen hoger en lager gelegen
polders tot uiting. De vier overgebleven
strijkmolens hadden voldoende vermo
gen om het water via een spuisluis af
te voeren naar de Zuiderzee, doch de
problemen ontstonden in de toevoer naar
de molens. Bij extreme regenval kwam
het water voor de molengang te gauw
op de maximaal toegestane hoogte. Op
dat moment moesten de molenaars in
de diverse polders van de Niedorper
Kogge de vang hanteren en hun molen
stilzetten. Regelmatig gaf dat aanleiding
tot schermutselingen tussen de molenaars
en het bestuur van de Niedorper Kogge.
In de vergadering van 31 december
1824 werd besloten de reglementen en
keuren aan te scherpen, want de dijkgraaf
wilde eindelijk duidelijk stellen wie
de baas was: daarna werd door den
Heer Dijkgraaf voorgesteld de vaste
reglementen en keuren te formeeren
en herzien, daar deselve zeer veele
onaangenaamheden met onderscheiden
polders heeft gehad door het misbruik ’t
welk eenige molenaars hebben gepleegt
en wel inzonderheid door particuliere
ingelanden worden aangezet en zich
durven beroepen dat den Dijkgraaf
geen recht heeft dit tegen te gaan of
hieromtrent eenige bekeuringe te doen.
Het was blijkbaar het juiste moment
om de polderbesturen met de steeds
terugkerende problemen te confronteren.
De vergadering ging akkoord met het
voorstel nieuwe reglementen en keuren
te formuleren en ook met de herbouw
van de in 1811 verbrande molen. De
besluitvorming werd vergemakkelijkt
toen dijkgraaf B. van Sandwijk te berde
bracht dat in de nabije omgeving een
molen zou worden afgebroken. Mogelijk
kon dat exemplaar dienst gaan doen voor
de Niedorper Kogge.
Tipgever
Aan het eind van de 18e eeuw werd de
werking van de eerder uitgevonden vijzel
Noodweer
Met een daverende klap werd op de
avond van 20 juli 1811 de stilte boven
Lutjewinkel verbroken. De lucht had
de hele avond al gedreigd, maar tegen
middernacht kwam de onweersbui tot
ontlading. Slachtoffer van die bliksem
inslag was één van de vijf strijkmolens.
In korte tijd stond de molen in lichter
laaie. Er was geen redden meer aan.
Molenaar Arie Smit was op het moment
van de inslag in de benedenmolen, die
door hem ook werd bemalen. In de
notulen van de Niedorper Strijkmolens
wordt van de gebeurtenis verslag gedaan:
ondanks de stikdonkerheid des nachts,
de ontzettende bliksemstralen en het
schrikwekkend kraken der rollende
donder, gevoegd bij enen aanschouwende
stortregen, kwamen de ingezetenen
van Winkel met de brandspuit te hulp
gesneld.
Met behulp van de spuit en brandzeilen
wist men erger te voorkomen en konden
twee andere molens, die in een ware
vonkenregen stonden, worden behouden.
Persoonlijke ongelukken deden zich
gelukkig niet voor.
Het zou niet meer dan logisch zijn
geweest wanneer de molen op korte
termijn zou zijn herbouwd. Dit was
ook het voorstel van het bestuur aan de
vergadering van de twaalf betrokken
polderbesturen. Tot verrassing van de
dijkgraaf werd het voorstel tot herbouw
door tweederde deel van de stemgerech
tigden verworpen.