W!/
39
wist dat zijn nieuwe werknemer eigenlijk
het liefst kunstschilder wilde worden.
Piet Rohof, lid van de
Federatie 'Kunstenaars
centrum Bergen
Ruhrige Jahren
De tweede wereldoorlog doorkruiste zijn
schilderachtige plannen. Onzekerheid
troef. Toen de Duitse bezetters bedrijven
langs gingen om arbeiders te ronselen
werd ook Dirkmaat met zo’n bezoek
ver-eerd. Weigeraars werden zonder
pardon naar Duitsland gestuurd en daar
had Piet weinig trek in. Zo raakte hij
tewerkgesteld op vliegveld De Kooy
bij Den Helder, waar hij schilderwerk
moest verrichten aan de door de Duitsers
gevorderde huizen. Het ‘vrijwillig’ werken
voor de Duitsers bleek uitstel van executie,
want na verloop van tijd moest Piet - net
als zijn broer Jan - toch naar Duitsland. Als
dwangarbeider verbleef hij aanvankelijk
vlak over de grens in het Ruhrgebied en
later in Sauerland. Hij had het beroerder
kunnen treffen. Aan eten en drinken kwam
hij bij de boeren niets tekort en niet alle
Duitsers bleken een slechte inborst te heb
ben. Maar ook daar dwong zijn passie voor
tekenen en schilderen hem naar het doek.
De R.-K. toneelvereniging
‘Ons Genoegen’ kon
zijn schilderstalent best
gebruiken bij het maken
van de decorstukken voor
de jaarlijkse toneeluitvoeringen. Het
decor werd na elke akte aangepast
aan de situatie en het was Piet zijn
verdienste dat alles net echt leek.
Achter de nepramen zag het publiek een
geschilderd buitengebeuren compleet
met wilgen en een schuit in het kroos.
Na twee jaar bij Van Trienen te hebben
gewerkt stapte Piet in 1940 over naar
schildersbedrijf Dirkmaat in Langedijk.
Hij kende de heer Dirkmaat best, want
hij had op de ambachtsschool les van
hem gehad. Piet vond hem een uitermate
goed vakman en Dirkmaat op zijn beurt
In 1938 ging hij als huisschilder aan het
werk bij schildersbedrijf Van Trienen
aan de Kerkweg. Naar de ambachts
school ging hij nu nog één avond in
de week. Als het even kon pakte hij
dan de sneltrein om van Alkmaar
naar huis te gaan. Als de trein in de
buurt van zijn huis kwam gooide hij
zijn schildersoverall uit het raampje
van de trein en reed dan door naar
Schagen. Daar pakte hij de stoptrein
naar Zijdewind en ging verder lopend
naar huis. Omslachtig, maar Piet had het
graag over voor het ritje met
de sneltrein.
Gevoel voor humor was Piet
niet vreemd ook al kon niet
iedereen dat altijd waarderen.
Op zekere dag was hij op
de ladder bezig met het
schilderen van waterborden,
hoog boven de mensen uit.
Met zwarte verf bracht hij
strak een smal randje op het
waterbord aan toen er plots
een druppel verf van zijn
kwast viel en precies op het
hoofd van de zus van zwarte
Jan Bruin belandde. Piet dacht
grappig te zijn en reageerde
heel laconiek door te zeggen:
‘Nou, moid, deer had je
precies een kaal plekkie en dat
zien je nou gien meer Maar
de klant was heilig en hij
moest bij Van Trienen op het
matje komen: de schildersbaas
was een klant kwijt.
i
I