Zo ging het bij ons.
12
Riet Wever-Appel.
29
Veel gebruiken uit het verleden,
zijn verdwenen in het heden.
Reden om wat op te schrijven.
Met het zoeken naar die dingen,
komen veel herinneringen
al weer spoedig bovendrijven.
Als een kindje werd geboren,
kwam dat snel pastoor ter ore
of ook wel de kapelaan.
Dopen moest er gauw van komen,
als dan Gods kind was opgenomen,
was de erfzonde van de baan.
Water over het hoofd gegoten.
’t Kind heeft daarvan niet genoten,
het huilde er ook meestal bij.
In ’t doopboek werd de naam geschreven
voor ’t kleine mensje’s verdere leven.
Hopelijk was het daarmee blij.
Naamgeving volgens een vast patroon,
dat vond een ieder heel gewoon
met opa of opoe als begin.
Dan ooms en tantes om de beurt,
soms werd er wat over af gezeurd,
maar de vernoeming bleef erin.
Helaas, bij dit eerste sacrament
was mijn moeder nooit present.
Dat is jaren zo gegaan.
Kaarsje thuis dan in de brand,
bij bedstede of ledikant
werd met de rozenkrans volstaan.
Doopjurk kwam dan uit de kast,
een kledingstuk dat altijd past
en door velen soms gedragen.
Waar vader en wat volgelingen
gnap gekleed ter kerke gingen.
Lopend, of met paard en wagen.
Was na ongeveer zes weken
de kraamtijd goed en wel verstreken,
deed ze eerst haar kerkgang ronde.
Afspraak maken met pastoor,
eerst nog biechten, ja waarvoor?
was een kindje krijgen zonde?
Zegeningen met de kwast,
moeder hield pastoors stola vast
en daarbij werd er gebeden.
Op het priesterkoor en dan als vrouw,
voelde ze zich bar in het nauw.
Zelden mocht zij die plek betreden.
Dan naar huis haar kind verzorgen.
Bidden, in de avond en de morgen
en ook voor en na het eten.
Rözekranze werd lang gedaan,
’s avonds voor het slapen gaan.
Dat ritueel werd nooit vergeten.
Het was bedoeld als mediteren,
dat moesten wij als kind goed leren.
In alle rust ons gaan beramen,
op de kniese voor de stoel,
zere biene, rot gevoel.
Een zucht, eindelijk, een Amen.
Ml