22 De Slootgaardmolen. ’Eenparig werd besloten de molen te dekken met riet in plaats van met hout.’ de Strijk molens van de Nie- dorper Kogge. Zijn kennis en kunde bleken nog ge ruime tijd noodzakelijk, want er moesten nog veel zaken worden geregeld na de scheiding. Zo moest de molen in de polder Moerbeek worden verplaatst, de Hooghsloot aangepast, een boerderij afgebroken en herbouwd en een sluisje gebouwd op de scheiding tussen de Schager en Niedorper Kogge. Dit alles leverde voldoende stof voor de secretaris. Na enkele jaren was de klus geklaard en waren de twaalf polders van de Niedorper Kogge, samen 11.466 geersen (3.822 ha) groot, gevrijwaard van wateroverlast. Voor eeuwigh gebouwt Hoe anders ging het in de nieuwe Sloot- gaardpolder in die jaren. Hoe parmantig en blakend van zelfvertrouwen was het door de bedijkers beschreven. Ze hadden welis waar een fraaie achtkantige watermolen gebouwd - buitengewoon sterk en voor de eeuwigheid gemaakt - maar de praktijk wees anders uit. Tot verrassing van de ingelanden bleek na zestig dienstjaren de molen het werk niet aan te kunnen door het steeds maar verder inklinken van de bodem. Het scheprad in de molen kon het water slechts 1.20 meter opvoeren en dat was ten ene male onvoldoende. De situatie werd zo nijpend dat de eige naren bijeen werden geroepen om te zoeken naar een oplossing. De groep was niet groot. Dirck Gerritsz van der Hoogh, Cornelis van Rossum, Pieter Evertsz Cer- terranus, Mr. Jacob van Veen, de molen meesters, timmerman Jan Matthijsz, een paar boeren en de molenaar zaten op 16 maart 1659 bij elkaar in de piepkleine bestuurskamer van het molenhuis van de polder. Dirck Gerritsz van der Hoogh, eigenaar van het meeste land in de polder, trad op als voorzitter van het gezelschap. Meester Jacob van Veen stelde het verslag op van de vergadering. Allereerst werden de problemen op een rij gezet. Vastgesteld was dat het niveau van het laagst gelegen land slechts 15 cm uit het water lag. Questie in der euwicheijt Hierna brachten de timmerman en de mole naar verslag uit van de staat van de molen. Die loog er niet om. Er was geen sprake van derselver ter goeder trouwen seer swaer volcommen ende eeuwigh gemaeckt, sulcx datter geen ommensien nae wesen sal. Niks daarvan. De houten wanden waren seer leck, waerdoor de cruysban- den ende pennen in de stijlen begonnen te vergaen. De stenen bak waar het schep rad in draaide, was aan de binnenkant ontzet, de spil was te dun en te zwak ende andere cleyne gebreecken meer. zou ook West-Friesland zijn overspoeld. Als laatste mogelijkheid werd geopperd: de zondvloed. Hij pakte vervolgens de draad van zijn verhaal weer op, toen nieuwe vondsten werden gedaan. In de uitgegraven kolk werd ook grenen paalwerk aangetroffen: ovaelsgewijs ontrent hondert voeten langh in t sestich voeten wijt in een gat daer geen sant off cley, maar venige aerde uyt quam. De verslaggever had ook hier een passende verklaring voor. Hij veronderstelde dat op die plek een sterck huys ofte casteel hadde gestaen. En dat zou zo vreemd niet zijn, want in de kroniek van Medemblik werd gedacht dat West-Friesland eertijds door vier heeren soude sijn geregeert, waer van eenen tot Winckel heeft gewoont, genaemt Adelboldus, die naderhant bisschop te Utrecht wierdt, ende eenen totNieudorp op Terdiecke, oock eenen tot Widenes (Wjdenes). Tot slot maakt hij nog melding van de veldslag die gevoerd zou zijn nabij de Zoutkaag bij Lutjewinkel tussen de legers van de Graaf van Egmond en de Friezen: ende dat de gedachten Graeve en zijn volck, van dorst willende versmaghten, op sijn gebet tot God almachtich, een bron in de zoutcage soude sijn ontsprongen, welcke bron daer noch gevonden werd ende altijd vloeyende is. Uit het verslag blijkt dat Reyer van den Bijl kon bogen op een goede algemene ont wikkeling en uitste kend geschikt was voor de rol van secretaris/ penning- meester van

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2004 | | pagina 22