45
Dat hij een groote
huishouding heeft en
er daardoor aparte
onkosten aan het huis
je nodig zijn.
Het ‘mesién’ van de Rietkuil
Het was de bedoeling van het polder
bestuur om de vervanging van bemaling
in 1930 richting de zomer te laten
plaatsvinden. Normaal gesproken zou de
neerslag gering zijn en het gebouw en
het plaatsen van de dieselmotor gereed
als het natte seizoen zich weer aandien
de. Maar met het weer viel het allemaal
wat tegen. Er was in dat jaar wel sprake
van een normale zomer, qua tempera
tuur, maar bij tijd en wijle viel de regen
met bakken uit de hemel. Gelukkig had
het polderbestuur een noodscenario uit
gewerkt en daarin speelde plaatsgenoot
Cor van Ophem een belangrijke rol. Het
bedrijf van hem en compagnon Van der
Welle, gevestigd te Kolhorn, zorgde
ervoor dat tijdens de perioden van zware
regenval een noodpomp het lozingswerk
kon uitvoeren, zodat het polderpeil tot
een aanvaardbaar niveau werd terug
gebracht. In totaal voerde Cor van
Ophem 79 maaluren uit en bracht hij
voor zijn werkzaamheden 395 in reke
ning.
De bouw van het gemaal werd uitge
voerd door de Gebroeders Boekel te
’t Veld. Deze hadden in de omgeving
van Waarland meer van dergelijke klus-
plaats van het vrijgekomen materiaal
van de watermolen in de Schaapskuil-
meerpolder en werd het voor De Waard
duidelijk dat hij een goede koop had
gesloten.
sen gedaan en er was sprake van enige
ervaring. Nauwelijks was de kotmolen
van de tafelementen verwijderd of de
speciemolen van de Gebr. Boekel draai
de al en weldra kreeg het ontwerp van
gemeenteopzichter J. Wartenhorst te
Dirkshorn vorm. Voor de bouw van het
gemaal en bijkomende werkzaamheden
dienden de gebroeders een nota in van
2.504,30. Er werd een ruw oliemotor
van het type
ER-O geplaatst, die een capaciteit had
van 10,9 m3 per minuut bij 50 omwente
lingen van de vijzel en een opvoerhoogte
van 2,20 meter. Het bedrijf N.V
Kromhout Motoren Fabriek D. Goedkoop
Jr. te Amsterdam-Noord was de leveran
cier. De kosten bedroegen 3.725 en die
konden in twee termijnen worden vol
daan. De totale kosten kwamen op
7.148,11. De opbrengst uit de verkoop
van de kotmolen, groot 225, kon hier
vanaf worden getrokken. Om het geheel
te financieren, werd er bij Klaas Borst
Czn. een lening afgesloten van 6.500,
tegen een rente van 4% en af te lossen in
dertien gelijke termijnen. Belangrijker bij
dit alles was dat de nieuwe bemalingsin-
richting aan de eisen van die tijd voldeed
en dat de polder Schaapskuilmeer voor
eens en altijd was verlost van de hoge
kosten aan onderhoud van de oude molen.
In 1920 kostte het onderhoud aan de kot-
molen nog 751,20 en voor 1921 stond
er een bedrag van
1.807,76 in de boeken.
De sloop van deze molen betekende ech
ter wel een aanslag op het landschappelij
ke schoon. Niemand maakte zich daar
zorgen over. Het slopen van een water
molen kwam in die tijd veelvuldig voor
en zowel polderbestuurders als ingelanden
hadden in die tijd weinig oog voor de
landschappelijke waarde van een molen.
Voor vier dubbeltjes
Arie Noordstrand, de molenaar van de
Rietkuil, had zijn werk er op zitten. In
december 1930 plaatste het polder
bestuur in regionale dagbladen een
oproep voor een ‘betrekking tot machi
nist’. Er dienden zich 16 sollicitanten aan.
Velen van hen kwamen uit Alkmaar, maar
de keuze van het bestuur viel op Simon
Ruiter, die tot dan toe aan de Spoorstraat
in Langedijk woonde. Ruiter werkte bij