moeder Neeltje Appelman in 1916 naar ’t Veld verhuisden, kreeg Klaas het vis- gerei. Hij werd lid van de vissersvereni- ging ‘Geestmerambacht’ die in 1905 was opgericht. Afhankelijk van zijn werktijden voer hij ’s morgens of ’s avonds uit om zijn fuiken te lichten. Iedere keer opnieuw was hij nieuwsgierig hoeveel kronkelende palin gen er in zouden zitten! Veel, iets of niets, elke keer was het spannend. De gevangen vis werd in de bun gedaan en de fuiken werden weer uitgezet. De vis die onder de maat was of in die periode niet mocht worden gevangen, zette hij terug. Vanaf 1 oktober mocht met een trek- en keernet op baars, blei, witvis en karper worden gevist. Dit hield verband met de paaitijd van deze vissoorten. Het keernet werd over de sloot gespannen. Onder aan dit net was lood bevestigd om het op de grond te laten komen. Boven aan het net zaten drijfkurken. Vervolgens werd een treknet in het water gelegd. Klaas voer met zijn schuit de sloot verder in en legde het treknet te water. Op de vleugels van dit net zaten stokken met lood, waardoor het net zo breed mogelijk bleef. Hij bond het touw van het sleepnet aan de schuit en kloette naar én over het keernet. Met het treknet werd de vis naar het keernet ge jaagd en belandde tenslotte in de vissers- schuit. Het was een hele klus. Behalve vis kwam er ook allerlei rommel in het net. Minder zwaar was het als Klaas één van zijn kinderen meehad. Ze trokken dan sa men, ieder op een slootkant, het net door het water. In de herfst was Klaas vaak de gehele dag van huis. Zijn brood had hij in een oude krant gewikkeld. In het voorsteven van de schuit stond een oude wasketel met een komfoor. Met behulp van een gloeiende briket zette hij koffie of thee. Een warm bakkie ging er wel in. Klaas viste ook nog met schakelnetten. Een schakel bestond uit twee of drie naast elkaar hangende netten en werd dwars over een sloot gespannen. Met een plomp- stokjoeg men de vissen op. Ze vluchtten weg en de visser hoopte dat ze via het grofmazige buitennet in het binnennet terechtkwamen. Thuis werd de gevangen vis in een kaar gedaan. Dit is een houten kist met gaten die in stromend water hangt. Twee keer per week bracht Klaas zijn vis naar café ‘De Hut’ in Noord-Schar- woude. Hier kwam een handelaar die de aangevoerde vis opkocht. Fuiken werden na gebruik gedroogd en zonodig gerepareerd. Tekening: Cor Spil. Half maart werd met de palingvisserij begonnen en het eindigde meestal eind september. Er bestond geen gesloten vis- seizoen. De vangst was erg afhankelijk van het weer; bij volle maan, heldere kou de nachten of een straffe noordenwind werd er bijna geen paling gevangen. Klaas zette zijn fuiken in de regel ’s middags. Hij had, zoals iedere visser, zijn eigen merktekens: gekleurde ringen aan het uit einde van de stokken. Niek weet zich deze kleuren niet meer te herinneren. De voor ste stok, waarmee de fuik in het water werd gezet, was zichtbaar. De achterzijde van de fuik bond hij vast aan een andere stok, die onder water moest staan. Dit deed Klaas met behulp van een ‘koker- stok’. Dit was een stok met een hol stuk metaal eraan, deels open en waarmee men de achterste fuikstok vast in de bodem kon drukken. De Heer van Harenkarspel, Ridder van Rappart uit Den Haag, kwam eens per jaar in de maand augustus vissen. In de vroege morgen spande buur Jan Spaans zijn paard voor de kapwagen, reed naar Oudkarpel en haalde hem daar op. Klaas Nolten zorg de intussen voor een bootje, visgerei en aas. De hooggeplaatste persoon was de gehele dag bezig en ’s avonds bracht Jan Spaans hem weer naar Langedijk. Ridder van Rappart was niet krenterig; aan het eind van zo’n dag kregen Jan en Klaas een redelijke vergoeding. Jarenlang heeft hij deze traditie in ere gehouden. 20

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2001 | | pagina 22