ZO GING DAT IN DIE TIJD (I).
Piet Kleverlaan
17
‘Trouwe uit genegenheid en uit
verlegenhoid’.
Jan Nolten, de grootvader van Niek Nol-
ten, werd geboren in de Zijpe op 23 sep
tember 1850 en was vanaf zijn jeugd
knecht bij verschillende boeren in West
Friesland, zo ook in Obdam. Daar werd
hij verliefd op Neeltje Appelman.
Een ‘pittig moidje’, die bij dezelfde boer
werkte. Die ontmoeting groeide uit tot een
huwelijk. Jan kocht een kleine stolp in
’t Veld en hij trouwde met haar op 12 april
1874. De omstandigheden in die tijd wa
ren niet gemakkelijk. Het leven was hard
en bonkig. Hun leven bracht negen kin
deren voort, waarvan er vijf op jonge leef
tijd overleden. Hun eerste kind overleed
na 10 weken en kort daarna kwam Jan zijn
moeder over huis. Zij is er 12 jaar ge
weest, toen vertrok ze naar Wognum.
De kinderen Trijntje, Klaas, Fijtje en
Neeltje hadden ondanks de armoede een
gelukkige jeugd. Het leven leek wellicht
eentonig, maar de seizoenen brachten de
nodige afwisseling, ’s Zomers waren de
kinderen veel buiten. Bij slecht weer en
’s winters speelden zij in de enige kamer
van het huis. Moeder hield daarbij een
oogje in het zeil. De jeugdjaren hielden op
als ze 12 jaar werden, dan verlieten ze het
ouderlijk huis om bij een boer te gaan
werken. Jan Nolten heeft nog meege
maakt dat hun jongste dochter Neeltje uit
dienen ging. Hij overleed op 50-jarige
leeftijd op 23 januari 1901.
Arie Bommer was molenaar in de Spek-
eterspolder. Op 16 juni 1903 overleed zijn
vrouw Antje Kooij en Arie bleef achter
met zijn jongste dochter Jantje. Hij zocht
een huishoudster en kwam in contact met
Neeltje Appelman, de weduwe van Jan
Nolten. Er volgde een huwelijk. De oude
Westfriezen zeggen dan: ‘De eerste trouw
je uit genegenheid, de tweide uit verle
genhoid’.
Neeltje Nolten-Appelman
met drie van haar kinderen
en schoonzoon. V.l.n.r:
Neeltje Nolten-Appelman,
Klaas, Fijtje, Arie Bruin
en Neeltje.
‘Mijn ouders leefden in een tijd van armoede troef’, zo vertelt Niek Nolten. ‘Eerst
verhuurde mijn vader zich als boerenknecht en probeerde wat extra te verdienen met
visserij en een klein ‘houwtje’. Zo hield hij het hoofd boven water. Lonend was zijn
werk nauwelijks en daarom wilde hij een bijbaantje, dat toen toevallig vrijkwam. Hij
solliciteerde naar de functie van brugwachter in de Speketerspolder. Naast een kleine
vergoeding en vrij wonen zou dat een welkome aanvulling zijn op het inkomen. Het
lukte. Overdag bediende mijn moeder de brug en zo konden ze in 1928 met het geld
dat ze samen hadden verdiend een eigen tuinderij in de Sloeierd beginnen.’ Vooraf
een stukje familiegeschiedenis.