‘Aanschouwelijk rekenen’. 21 Steeds werd gezocht naar nieuwe lesmethoden. In de 19de eeuw werd geëxperimenteerd met een rekenraam. Nieuw in die tijd was het vaststellen van een leerplan. Elke lagere school in ons land werd van overheidswege verplicht zo’n plan op te stellen overeenkomstig artikel 21 der ‘Wet op ’t Lager Onder wijs’. Op 27 november 1882 keurden het college van Burgemeester en Wethouders en de Districtsschoolopziener het leerplan goed. In nauw overleg hadden de hoofden van de lagere scholen in de gemeente de voorwaarden en eisen op papier gezet, E. Meijer Drees uit Dirkshorn, P. Appelboom voor de school te Kerkbuurt en D.P. Plaatsman tekende voor de school in Waarland. Het plan was samengesteld uit vier afdelingen of hoofdstukken. In het eerste deel werd de verdeling van klassen of groepen uiteengezet. Ook de schooltijden en de vacantiën werden hier in vastgelegd. Als bijzonderheid werd er in opgenomen, dat ‘de hoofden der scho len zijn bevoegd vacantie te geven, wan neer zij door den betrokken schoolopzie ner ter vergadering worden opgeroepen. (Tegenwoordig spreken we over vrij zijn van school, vroeger noemde men het vakantie). De tweede afdeling betrof het feitelijke leerplan, onderverdeeld voor kinderen van 5 en 6 jaar (de laagste klassen), kinde ren van 7,8 en 9 jaar (middelste klassen) en kinderen van 10 tot 12 jaar en ouder (hoogste klassen). Uit het leerplan komt het gewicht van het toenmalig lager onderwijs wel heel nadrukkelijk naar voren en brengt het ook de zwaarte van het beroep van onderwijzer(-es) duidelijk in beeld. Kinderen van 5 en 6 jaar dienden ten aan zien van schrijven, rekenen en taal het gemeente zou het benodigde materiaal, spaarbankboekjes, formulieren en een kleine vergoeding voor de administratie moeten financieren. De gemeente zette voor dit ambitieuze plan van meester Plaatsman de hakken in het zand bij de overweging dat hieraan nieuwe onkosten voor de gemeente waren verbonden. Bij de samenstelling van de gemeentelijke begroting was daarin niet voorzien. Het plan van Plaatsman werd voorlopig afge wezen. Het verdween in de la en kwam daaruit niet meer te voorschijn. volgende in hun mars te hebben: ‘Schrij ven. Het geven van vastheid aan de hand door tekenoefeningen, vervolgens letter oefeningen, woorden, zinnen, kleine les jes. Cijfers en getallen, allen op de lei. Rekenen. De hoofdbewerkingen met de getallen van 1-100. Aanschouwelijk reke nen en rekenen uit het hoofd. De produc ten tot 100. Ontwikkeld begrip van een heid, tiental en honderdtal. Ontbinden, samenstellen, schrijven en uitspreken van de getallen tot 100. Begrip van even en oneven. Kennis van de munten en de ver- deeling van de tijd (in hoofdzaak). Taal. Spraakoefeningen, dicteés van woorden en zinnen. Begrip van de zelfstandigheid (Enkel- en Meervoud) van werking (Hoofdtijden) en van hoedanigheid (Ver gelijking)’. En dat was nog maar een deel van het eisenpakket voor kinderen van 5 en 6 jaar, want ook werd er tijd besteed aan spreekoefeningen, lezen, ge-schiede- nis, vertellen en zingen. Eén vak was spe ciaal bestemd voor meisjes: ‘Handwerken (nuttige). Breien, vooroefeningen op de proeflap. Een kous breien. Kinderen in de middelste klas kregen echt al een stevig pakket op hun bord. Rekenen werd uitgebreid tot o.a. ‘Voortgezet reke nen uit het hoofd met getallen tot 1000. Breuken in 't algemeen en kennis der tien- deelige breuken, kennis der lengtematen, inhoudsmaten en gewichten met de gewo ne en wetenschappelijke benamingen. Begrip van deelbaar en ondeelbaar. Deelbaarheid door 2, 4, 5, 10, 25 en 100’. Taal werd beheerst door: ‘Duidelijk en zuiver spreken, navertellen, spellen,

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2000 | | pagina 23