Of’t is een Hoogeboompje. Met ons tweetjes over. Waarland, 5 januari 2000 3 waren toen geen auto’s en er was heel wat familie uit Alkmaar en Amsterdam, die kon ik niet allemaal houden te slapen, dus die moesten met de eerste trein naar huis. Maar ’s Maandags kregen we de buren en de eerepoortmakers. Allemaal jongelui, wel twintig man, want daar wilde iedereen graag aan mee helpen met ’t feestje in ’t verschiet. En Zaterdag er op kwamen alle arbeiders van Schipper, waar mijn man mee samenwerkte. Nu dat waren er niet zoo veel hoor, ik denk van een stuk of zes, zeven. Dirk zei op ’t laatst: ‘Moe, moeten we nou alweer zingen van ‘Lang zullen ze leven, ’t hangt me de keel uit.’ Nu, ’t kon ook wel toe. Er trouwden er toen al gauw drie in acht maanden, dus dat ruimde aardig op. Er was net een nieuwe Pastoor en Westwoud is niet zo’n grote Parochie, dus die Pastoor zei al: ‘Er kan geen Bruidspaar komen of ’t is een Hoogeboompje.’ En twee dochters gingen naar ’t Klooster. Een paar j aar later Piet en Toni, dus had ik nog maar twee meisjes over. Maar toen moes ten we weer verhuizen, wat me erg speet. Want je kreeg toen zoo maar een huis aan gewezen en daar moest je in. En ik dacht: ‘Waar zullen we nu weer terecht komen?’ Maar ja, Burgmeijer kreeg zestien kinde ren, dus die wilde het huis alleen hebben. Maar toen kregen we een klein oud huisje toegewezen. Nu ik er heen te kijken. Nu ik zei tegen Pa: ‘Daar kunnen we zoo niet in.’ Dus ik zei tegen Burgmeijer: ‘Dat zal dan wel moeten worden opgeknapt!’ Het kwam van een andere buurman en er had een gezin ingewoond met acht kinderen. Hoe die dat gehad hebben, weet ik niet. Maar ik zei tegen Burgmeijer: ‘Daar moet heel wat aan gedaan worden. Nu ja, wie zal dat betalen? Dan maar ieder wat.’ Burgmeijer was timmerman en de huis baas een rijke boer. Maar we hebben zelf het meeste gedaan. Dirk was toen al getrouwd en we troffen het nog goed van dat, want bij zijn baas was het niet druk met werk. Dus mogt hij ons een week hel pen. Nu Dirk die kan eigenlijk van alles, dus toen was het al aardig opgeknapt. Er was nog wel een flinke schuur bij, dus daar kon de was machiene in. Een poosje later hebben Willie en ik alles geverfd en behangen. Nu toen woonden we tog wel gezellig. We hadden toen nog twee meisjes thuis, maar die waren erg rustig. Ze vonden het zeker nog goed bij Pa en Moe te zijn. Ik zei eens tegen de buurvrouw: ‘Die raken we wel niet kwijt.’ ‘Welja’, zei ze, ‘daar komen ze nog wel om hoor.’ Nu dat was ook zoo. Willie kreeg het eerst verkering en trouwde al gauw. Ze was toen ook al dertig, dus van een meisje niet jong meer. Ze werkten allebei op een naai-ateljé in Grootebroek, zes jaar lang. Corrie kreeg ook verkering, met een jongen uit Gelder land. Ze waren op de zang en moesten ze op Concoers naar Genderingen. Maar de reis iedere keer voor die jongen was wel wat ver en is Corrie naar Genderingen gegaan bij hun thuis. Ze werkte ook weer op een naaifabriek in Duitsland, daar was het loon dubbel zooveel als hier. We ble ven dus met ons tweetjes over. Pa ging ook nog steeds te werk na zijn 65ste jaar, want thuis zoo maar zitten dat kon hij niet. Tot zijn drie en zeventigste jaar heeft hij het volgehouden. Maar ’t laatste jaar was hij maar steeds moe als hij thuis kwam. Ik zei aldoor al: ‘Je moet dat ook niet meer doen, blijf mooi rustig thuis.’ ’En twee dochters gin gen naar ’t Klooster. Links: Ans Hoogeboom, franciscanes. Rechts: Trien Hoogeboom, augustines.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2000 | | pagina 5