Spelen aan een touw. 15 zijde was een kamer en aan de ander kant de binnenkamer. Middenin was de vijzel, afgeschermd door wanden en twee deu ren. De vloeren werden elk jaar bruin geverfd. Voordat de verf helemaal droog was, liep Neeltje daar met blote voeten overheen, zodat er een werkje in kwam. In de kamer waren twee bedsteden, één voor vader en moeder, één voor de kinderen. Toen Piet ouder werd, verhuisde hij naar de bedstee in de hos. Onder de bedsteden was het hol, hier stonden potten en pan nen. Voor de afwas haalde moeder Neeltje ‘bruin water’ uit de regenbak. Voor en achter de molen was een ‘breg’, die elke zaterdag werd geschrobd. Zomer avond zat Neeltje vaak op één van die breggen verstelwerk te doen en op een onbedachtzaam moment viel haar zilveren vingerhoed in het water. Daar was ze ver drietig van. Dat kon Anna zich na ruim 80 jaar nog herinneren. Manus Bommer en Neeltje Hoedjes. De molen van de Leijerpolder in 1927. Tijdens een natte herfst moest Manus veel malen, vaak dag en nacht. De kinderen konden door het lawaai van de vijzel niet in slaap komen. Als er te weinig wind stond moesten zowel letterlijk als figuur lijk alle zeilen worden bijgezet. Hij deed het dijkwerk voor de polder, met bagger- werk voor de tuinders verdiende hij wat bij. Manus had er een akkertje voor aard appelen, wortelen en slabonen en ook een ‘woidje’ voor de geit. Moeder Neeltje had in haar leven zoveel geitenmelk gedron ken, dat ze het op het laatst niet meer lust te. Zomerdag, als het mooi weer was, stond Anna aan een touw. Ze mocht dan spelen met de knijperbak. Later was ze gek op breien en kraaltjes rijgen. Met Sinterklaas lag er op haar stoeltje een kleurboek, wat kleurpotloden en snoep. Op een keer kreeg ze een paar klompjes, met op de ene de letter A en op de andere de letter BOp haar verjaardag kwam er geen opa, opoe, oom of tante. Dus van hen waren er ook geen cadeautjes te verwachten. Zij kwa men slechts twee keer per jaar, alleen op de zondag na de verjaardag van vader of moeder. Anna vertelde ook dat ze als kind een molton hemd en een lange onderbroek droeg, die tot over haar knieën reikte. Haar gebreide wollen kousen waren met bandjes aan haar broek vastgemaakt. Daarover droeg ze een jurkje. Ook de jon gens droegen de eerste jaren van hun leven een jurkje, daarna een broek. Haar vader had een manchester broek met een blauw katoenen jasje en zondags een keurig net driedelig pak. Haar moeder droeg altijd een zwarte doorknoop jurk en daarover een boezel. Als ze om een bood schap moest of op bezoek ging, had ze een hoedje op. Opa en opoe Raadgers kwamen met de kapwagen vanuit de Slootgaard op visite. Opoe droeg dan altijd een ‘hultje’, had een bloedkoralen ketting om haar hals en haar ‘ridikuultje’ om haar middel. Dat was een zakje van blauw fluweel met een klep en ringetjes, waardoor een koordje was

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 2000 | | pagina 17