MANNEN IN BERENVELLEN. Jeanet Stroet 33 Mijn belangstelling voor West-Friesland, al ben ik daar niet geboren en getogen, dateert al van jaren her. De kiem hiervoor werd door mijn vader reeds in mijn vroe ge jeugd gelegd. Zijn aardige bewoordingen over West-Friesland droegen er niet onaanzienlijk toe bij dat ik hier volkomen kan aarden. Na het avondeten legde mijn vader zijn vork zorgvuldig terzijde, keek mijn moe der bedachtzaam aan en zei: ‘Do van der Kley vroeg me of ik zin had morgen met hem mee te gaan naar West-Friesland. Van een goede kennis had hij gehoord dat het kanaal Alkmaar-Kolhom een uitmuntende visstek is en het leek hem wel wat samen met mij er een dag of drie tussen uit te gaan en daar te vissen. Wat vind je ervan Marie? Mijn moeder maakte geen bezwaar onder voorwaarde dat mijn vader de nacht in een goed, maar vooral schoon pensionnetje zou doorbrengen. Terwijl ik de tafel afruimde schoten onbe noemde vragen en ongeziene beelden als bliksemschichten door mijn kinderbrein. West-Friesland, wat had mijn vader toch met dat land? Het was niet de eerste keer dat hij, met hengels en toebehoren uitge rust, naar die verre uithoek vertrok. Mijn moeder gaf hij dan altijd een extra zoen en mij drukte hij stevig op het hart dat ik vooral niet mocht vergeten mijn moeder goed te helpen. West-Friesland, was dat niet de plek waar volgens mijn geschiede nisboekje Bonifatius was vermoord? Hoe kon mijn vader, als onderwijzer en nog katholiek ook, daar nou naar toe gaan? Was ik met een ander deel van ons land in de war? Als tienjarig stadskind zag ik de afbeel dingen op de platen die aan de wand van mijn klaslokaal hingen levensgroot voor me. Grote woeste mannen die berenvellen droegen in een landschap dat enkel en alleen scheen te bestaan uit ruigten en enorme plassen water. Vogels, die bijna net zo groot waren als ik, stonden met ver vaarlijke snavels waaruit vissenlijven sta ken als een leger grijze schildwachten roerloos aan de wallenkant. Wat had mijn vader daar toch te zoeken? Van een ding was ik overtuigd. Het was daar in West-Friesland hartstikke gevaar lijk met al die hoge en brede rietkanten. Als mijn vader een flinke vis aan de haak zou slaan, dan sleurde het beest hem met hengel en al uit zijn bootje en trok hem zo mee de diepte in en geen mens die er erg in zou hebben dat mijn vader zou verdrin ken. Allemaal de schuld van dat hoge riet. Verstaan kon je die Westfriezen ook niet want ze spreken daar volgens mijn buur meisje, die al nylons draagt en er een tante heeft wonen, een soort dialect. Hoe zou mijn vader dat nu doen als hij na zijn dag je vissen wat eten wil bestellen? Hij lust zo graag een karbonaadje, maar als ze dat daar niet kennen dan moet hij uit nood z’n zelf gevangen vissen maar opeten. West-Friesland, ik zou er voor geen prijs willen wonen. Hier in de stad is het veel gezelliger en valt er veel meer te beleven. Daar hebben ze zeker niet van die fijne knikkerpotjes tussen de tegels zoals wij op het pleintje voor. Door de kleine ramen van mijn zolderka mertje zag ik hoe de schemering, met haar dunne sliertige vingers, de schoorstenen van de stad zachtjes in haar bezit nam. In de opkomende donkerte maakten mijn ogen en gedachten samen een wereldreis naar dat Westfriese visland van mijn Het Waardje nabij Oudkarspel. Een ideale plek om te vissen. Links café ‘De Hut’. De 'Roskamsluis herinnert aan de voormalige ‘Roskambrug

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1999 | | pagina 35