Sinte Maarten.
Waarland, 1 juli 1998.
Riet Wever-Appel.
4
kwijt en dan heb ik niets meer, dat kan
toch niet.’ Dus ik roep de H. Antonius
maar weer aan om te helpen dat ik nog
wat geld kreeg. En ja hoor, wonderbaar
lijk mag ik wel zeggen. Ik zou na de mid
dag weggaan en voor de middag kwam er
een oude man bij me aan, die kon mij en
ik hem nog. Want mijn schoonmoeder
had altijd kostgangers (commensjaals
noemen ze die nu) en Kees van Keulen,
zoo heette die oude man die bij me kwam,
kon ik, omdat een zoon van hem ook bij
Moeder in de kost was en die kwam hij
dan wel eens bezoeken. Hij woonde in
Enkhuizen. Soms ging hij wel eens een
lange fietstocht maken. Hij wist dat ik
daar woonde en kwam hij even uitrusten.
Maar ‘t was wel j aren geleden, dat ik hem
voor het laatst had gezien. Nu hij had een
7 Is bedat weer Sinte Maarten,
want 11 november is de dag,
dat kinderen zingen van de man,
die zijn halve jas weggaf.
Skemereivend langs de huize,
pittig hullie lichies brande,
zinge luid of soms wat zachies
maar dat is toch ok gien skande.
7 Keersie in een suikerbiet,
hullie tassies mee voor snoep.
Zo staan ze den in ’t portiek,
bai moin voor op de stoep.
7 Is den krek een plaatje,
uit een heel oud prentenboek,
maar 7 benne echt de kleintjes
van de bure op de hoek.
Snoepie ’s geve, liedjes hore,
hufterig wor ik bai de deur.
Sinte Maarten, dat moet bloive,
voor de rest dus gien gezeur.
poosje gezeten en de boel zeker een beet
je rond gekeken. Hij zegt: ‘Mevrouw, U
hebt het zeker ook niet zoo breed aan
alles te zien.’ Ik zei: ‘Nee, dat heb ik ook
niet. Een groot gezin en een klein inko
men, dan valt het weleens zwaar.’ Hij
zegt: ‘Hier heb ik een gulden voor je.’ Nu
ik was gelukkig weer gered, want met
1,35 durfde ik de reis op de fiets wel
aan.