VAN DE SLOOTGAARD
GESPROKEN.
Joop Zutt
De Schout staat op zijn strepen.
Wij Lamoraal, Grave van Egmont.
In de vorige uitgave van Toendertoid werd beschreven dat de rol van het eens zo
machtige Graafschap Egmond uitgespeeld raakte. De bezittingen van het graafschap
werden verkocht, zo ook de Slootgaard. De bedijkers Steenborn, Schouten en Sonck
hadden de gehele Slootgaard in handen gekregen. Zij dachten daardoor de volledige
zeggenschap over de polder te hebben. De Schout van Harenkarspel was een andere
mening toegedaan.
Op 12 april 1600 kregen ze het verlossen
de bericht van de graaf. Lamoraal gaf een
klip en klaar antwoord: ‘Wij Lamoraal,
Grave van Egmont, Prince van Gaveren
ende Steenhuysen etc. bekennen mits
desen, dat int vercoopen van de landen
van de nieuwe Slootgaert onse meeninge
ende verstand noyt anders es geweest en
es alsnoch (hoewel ’t selve aen den coop-
brieff nyet expresselich uytgedruckt
De Schout was in die tijd het hoogste
(politie) gezag in een dorp of stad. Uit
hoofde van zijn functie was hij daarbij
meestal ook dijkgraaf van de polders bin
nen de ban van zijn dorp of gemeente. De
Slootgaard viel binnen het gebied van de
Schout van Harenkarspel, zodat hij, nu de
rol van het Graafschap Egmond uitge
speeld raakte, zich al spoedig meldde bij
de heren bedijkers. Hij zou in het vervolg
de dienst moeten uitmaken in de polder.
En dat betekende: hij zou de keuren vast
stellen, hij zou opdrachten geven voor
onderhoud en herstelwerkzaamheden, hij
kon boeten opleggen en innen. Kortom:
hij was de baas over de polder. De drie
eigenaren stonden lijnrecht tegenover
hem. Het conflict liep zo hoog op dat een
beroep moest worden gedaan op Graaf
Lamoraal van Egmond. Hem werd het
hoogopgelopen meningsverschil voorge
legd en zijn antwoord zou de noodzakelij
ke duidelijkheid moeten verschaffen.
werd) dat den cooper Mr. Willem van
Schouten ende zijne medestanders princi-
pael (de voornaamste) opsicht sullen heb
ben over de dijckagie van de landen van
de nieuwen Slootgaert.’ In niet mis te ver
stane bewoordingen schreef hij verder,
dat het maken van keuren, schouwen en
het innen van eventuele boeten bleef
behouden aan de nieuwe eigenaren. Ook
het onderhouden van dijken, kaden,
molens en alles wat daarvan afhankelijk
zou zijn behoorde tot hun bevoegdheid.
Zij mochten daartoe personen aanstellen
uit het midden van mede-ingelanden of
anderen, om alle voorschriften en keuren
naar behoren te onderhouden en zulks
met dien verstande, dat de Schout van
Harenkarspel of anderen zich niet met de
zaken van de polder mochten bemoeien.
Letterlijk schreef hij: ‘Sonder dat wij ver-
staen dat den Schout van Harinckerspel
ofte anderen hem mette stucken der voor-
sz. dijckagie sal hebben te bemoeyen.’
Verder stipte de graaf in zijn brief aan, dat
hij als Heer van Harenkarspel alle rechten
aan zich hield. Dat betekende in zijn
ogen, dat de baljuw van het Graafschap
Egmond nog steeds de hoogste ambtenaar
in het gebied van de Heerlijkheid Haren
karspel zou zijn, dus in rang boven de
Schout van Harenkarspel. Opvallend aan
deze brief is de aantekening onderaan. De
brief werd namelijk op 10 juli 1621 over
geschreven door een zekere Flosius, nota
ris te Spanbroek. Hij tekende aan dat van
de brief door hem kopieën waren gemaakt
voor de eigenaren, de Schout van Haren
karspel en één exemplaar ‘berustende in
4?