Werken en nog eens werken. Op de centen. wilden dichter bij de kerk wonen en daar om vertrokken ze in 1910 naar ’t Veld. Het molenaarswerk was voor de oude Noordstrand veel te zwaar geworden. Zijn zoon Piet volgde hem op en verhuisde met zijn vrouw Jansje Kraakman en hun kinderen van de Weel weg (nu: nr. 22) naar de Waarlands molen. Piet senior noemde zich toen roggebrood-rentenier. Hij leefde vanaf die tijd van de huur van zijn vijf bunder land. van Jan Bruin-Filmer. Deze had een boe- renstolp in Waarland. Op die plek staat nu het woonhuis van de familie Van Arnhem- Dekker, Hogebrugweg 4. Jan kon het met deze baas goed vinden. Niet alleen op de akker of in de koolboet, maar ook op de zondagmiddagen wanneer ze samen in het café zaten. Deel van een topogra fische kaart uit 1952. Jan Noordstrand dacht nog niet aan een vrouw. Zijn werk was voor hem te belangrijk. Hij hoopte hiermee een kapi taaltje te kunnen vergaren, zodat hij in de toekomst zonder geld te lenen een schuur en een woning kon neerzetten. In 1915 kwam Jan in de kost bij zijn broer Arie en later had hij samen met hem een tuindersbedrijf. Arie was toen ook mole naar van de Schaapskuil en woonde met zijn vrouw Ma Buur en dochter in het molenhuis. Ze bebouwden in de Boomer- waal ‘het Lage Land’Ze teelden voorna melijk aardappelen en kool. Van deze opbrengst konden ze leven en een spaar centje opzij leggen. Jan Noordstrand kon de dingen soms grof zeggen. Op een keer hielpen twee nichtjes hem bij het koolplanten zetten en ze durf den hem niet te vragen of ze mochten plassen. Zo bang waren ze van hem. Jan had dit in de gaten en zei tegen ze: ‘Moide, pisse doe je allien onder koppies- toid.’ Hij was zelf nergens bang voor. Zo liet hij Jan Noordstrands eerste baas was Piet Nieuwboer en hij verdiende bij hem f. 1,25 per week boven de kost. Hij had het naar zijn zin bij deze veehouder, voor al omdat hij goed te eten kreeg van Piets vrouw Sijtje Blankendaal. Twee jaar later kon hij bij een boer in ’t Veld f. 0,25 in de week meer verdienen. Jan nam ontslag bij Piet Nieuwboer en vertrok. Hij had dan wel een kwartje meer, maar het eten viel bar tegen. Ook de dienstmeid hoorde hij hierover en zij bedacht iets. Tijdens de biecht vertelde zij van haar klachten over de maaltijden aan de pastoor. Deze had haar tactiek begrepen, ’s Zondags, toen de pastoor de betreffende boer in de kerk zag zitten, vertelde hij in zijn preek: ‘Een baas, dus ook een boer, moet zijn perso neel goed te eten geven.’ Vanaf die dag kregen de dienstmeid en Jan meer en beter te eten. Ook werkte hij nog bij Siemen Roozen- daal in de Speketer. In de winter, als er geen ijs lag, moest hij ’s morgens om vier uur op. Hij bracht dan een schuit kool over ’t Diepe Gat en ’t Waardje naar de Broeker veiling. Met de middag was hij weer terug, vervolgens moest hij kool omleggen en tegen vijven de koeien voe ren en melken. Dat waren hele dagen voor een zestienjarige jongen. Op zijn achttiende werd hij gekeurd voor de militaire dienst. Hij had last van spat aderen en de legerarts vond het niet ver antwoord om hem met die kwaal het vaderland te laten dienen. Toen Jan thuis kwam en zijn moeder Trijntje vroeg: ‘Hoe is ut gaan?’, antwoordde ie: ‘Ofkeurd, ik hew ‘n kalveknie.’ Met deze bijnaam heeft hij zijn verdere leven rondgelopen. Vervolgens woonde en werkte hij drie jaar bij Zwarte Jan Bruin, de grootvader 9

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1998 | | pagina 11