Briefkaart.
Waarland, februari 1998.
Riet Wever-Appel.
4
Die briefkaart hangt nou in een loisie,
verlegen mooi asje zuks bewaar.
M’n tante diende al jong in Skagen.
D’r vader stuurde ’r een briefkaart toe:
’Trien, je krege vannacht een zussie,
alles is goed thuis, ok met moe.
En ome Kees is guste r doodgaan,
hoi was bedat meist tachtig jaar’.
in zijn bloed gegaan en dat moeten we er
nu weer zien uit te krijgen.’ Ik zei: ’Had u
dat niet kunnen voorkomen Docter? U
deed er ook niks aan, dat vond ik maar
vreemd.’ Hij zei: ’Dit had ik ook niet ver
wacht.’ Nu bij een paar weken was die
stijfheid gelukkig over, maar hij zag er
verschrikkelijk slecht uit. Pa zei: ’Die
houden we niet Moeder.’ Nu ik had alle
hoop nog, want hij kon aldoor nog best
eten. Later mocht hij buiten wandelen. De
mensen zeiden dan wel eens tegen mij:
’Meid, wat ziet jou Dirk er bar slecht uit.
We kennen hem haast niet meer. Het was
ook zoo’n boi, en nu zoo!’ Vijf maanden
heeft het ook geduurd eer hij weer de
oude was. Maar mijn hoop werd toch
waarheid. We hebben hem God zei dank
mogen behouden.
Maar ’s Maandags was hij zoo ziek en
had hij koorts van veertig graden. Dus ik
Docter erbij laten komen. Nu die kwam
en bekeek de plek op zijn wang. Hij zei:
’Dat is een zweer Moeder.’ Ik zei: ’Nee
Docter, dat is geen zweer.’ Hij zei: ’Wat
denkt u dan dat het is?’ Ik zei: ’Ik denk
van een rattebeet Docter.’ Nu hij bekeek
het opnieuw en zei: ’Ja, dat is het.’ Hij zei:
’Dat is voor de tweede maal dat ik dit
meemaak in dit huis. Van de vorige bewo
ners is er ook een jong kindje door een rat
gebeten aan haar teentje.’ Nu ik zei:
’Docter wat moet er nu gedaan worden?
Dat kind is er doodziek van.’ Toen zegt
hij: ’Nu, hij moet Donderdag maar bij me
komen.’ Maar ik zei: ’Docter, ik weet niet
of hij dat wel kan hoor.’ Nu hij ging
meteen weg en deed er niks aan, wat ik
niet begrijpen kon. Dinsdags kwam Pa
weer voor goed thuis, wat was ik blij,
maar die keek erg van Dirk op. Want dat
die dinsdag ’s morgens wakker werd, was
hij helemaal stijf. Nu ik maar weer gauw
naar docter. Ik zei: ’Wil u direct komen,
want zoo en zoo, ’t is net een houten pop.
Hij kan zijn armen nog beenen niet meer
bewegen.’ Nu hij was er gauw en keek er
ook erg van op. Hij zei: ’Ja, ’t vergif is nu