Die houden we niet Moeder.
3
Waar varkens zijn,
zijn ook ratten.
Ik had het in dat huisje ook krap met de
slaapplaatsen, er waren ook maar drie
bedden en we waren met negen. Dus nog
in ieder bed een kreb en Dirk sliep in de
loods op een soort ledikant en een bed
was daar nog in. Maar we woonden vlak
bij een boer, die had varkens en waar var
kens zijn, zijn ook ratten. En die loods
Ik stond vlak voor de tent, dus ik verkocht
heel goed. Ik stond nog maar een uurtje
bijna, toen begon het al te regenen. Ik
stond een tijdje later met mijn schoenen
in ’t water. Toen kwam er een grote jon
gen naar me toe en zei: ’Mens, jij wordt
ziek zoo.’ Hij zegt: ’Hier, trek mijn klom
pen maar aan, dat gaat beter.’ Ik zeg: ’Wat
moet jij dan?’. ’Ik red me wel’, zegt hij en
liep meteen weg. Ik weet nooit wie het
geweest is. Later kwam hij ze weer terug
halen, maar toen was ik niet thuis. Maar
het bleef doorregenen en alle mensen gin
gen weg, dus wij ook met de lange tafel.
Het speet me wel, maar ik had toch nog
acht gulden verdiend. De kinderen waren
altijd blij als ik weer thuis kwam, want
dan kregen ze wat, want ik had altijd wel
wat over. Geer kon dan al oppassen als ik
weg was. Maar dat heeft niet lang
geduurd, want het begon al harder te
dooien.
van ons stond over ’t water en hadden we
daar erg veel last van. Af en toe zag ik er
een lopen en Pa was er niet. Ik zette al
vallen en vergif neer, maar ’t gaf allemaal
niks, ’t Was een toestand. Dirk sliep daar
op dat open bed en dan was ik zoo onrus
tig. Ik dacht almaar: ’Zoo’n kreng kan
wel eens op zijn bed springen.’ Nu, dat is
ook wèl gebeurd. Op een Vrijdagmorgen
kwam hij van bed met een paar schram
metjes en ’t leek met een gaatje er bij. Ik
zei: ’Jongen wat heb jij op je wang?’ ’O,
niks denk’zei hij en sloeg er zoo met zijn
hand er tegen aan. Nou ik zei: ’Jij zegt
wel van niks, maar ik denk van een ratte-
beet.’ ’Och welnee Moe’, zegt hij, ’dan
was ik toch wel wakker geworden en ik
voel er ook niks van.’ Hij zei: ’Ik mankeer
niks hoor en ik ga vandaag evengoed met
Jan de Vries mee naar Hoorn’. Dat was
een vrachtrijder en mocht hij Zaterdags
altijd mee. Nu ik liet hem maar gaan,
maar ik was er erg onrustig over. Nu
’s avonds kwam hij weer thuis en ik
schrok ervan.
Het was een plek geworden nog groter als
een rijksdaalder en Dirk zei maar dat het
niks geen zeer deed. Nu, het was daags
daarna Zondag, dan ga je niet zoo gauw
naar Docter. Maar ik zei: ’Morgen gaan
we wèl naar Docter.
Midden op de foto staat
het huisje van de familie
Hoogeboom.
'Die loods van ons stond
over 't water’.