Droogmaling.
7
I
aan deze ’dikdag’? Het zal duidelijk zijn
dat de verstandhouding tussen de domi
nee en burgerij door deze felle preek,
waarbij de kiezers van zowel het polder
bestuur als kerkelijke colleges er zo van
langs hadden gekregen, langdurig werd
verstoord.
Het is al gememoreerd: de Koogpolder en
de Bleekmeerpolder waren via een duiker,
onder de ringvaart van de Raaksmaats-
boezem door, met elkaar verbonden. De
bemaling van beide polders geschiedde
sinds 1834 met de vijzelmolen van de
Koogpolder. In de Bleekmeerpolder stond
aan de zuidwestelijke kade nog wel een
klein stoomgemaal met vijzel: capaciteit
7.5 pk. De uitvinding van de stoommachi
ne bracht een totale ommekeer teweeg in
de waterbeheersing. De grote polders
maakten het eerst op grote schaal gebruik
van deze machines. Onafhankelijk van
wind en molens konden zij het water uit
de polders malen. Bij grote hoeveelheden
neerslag waren deze polders snel van hun
overtollige water af, met als gevolg dat
het boezemwater spoedig het maximale
peil bereikte, waardoor de polders met
windbemaling het water niet meer moch
ten uitslaan. De kleinere polders werden
zo gedwongen eveneens over te stappen
naar een stoomgemaal.
In de notulen van het bestuur van de
Koog- en Bleekmeerpolder, op den 14
December 1876 ten huize van den secre-
Plattegrond tekening
van het Stoomgemaal
voor de Polders Koog-
en Bleekmeer.
Gem: Oud- en Haring-
carspel” Schaal 1 a
100.
aandacht aan moeten besteden. Hij had
zich mateloos geërgerd aan de manier
waarop deze bestuurders met gemeen
schapsgeld omgingen. Forse bedragen
besteedde men aan de jaarlijkse gastdag,
hier algemeen ’dikdag’ genoemd. Op
deze dag werd rekening en verantwoor
ding afgelegd over het beheer van de pol
der. Dominee De Leeuw vond zijn inspi
ratie voor de preek in het boek ’Open
baring’ van Johannes, speciaal de verzen
veertien tot en met tweeëntwintig uit het
derde hoofdstuk.
'Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt,
noch heet. Waart ge maar koud of heet!
Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet,
noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen.
Omdat gij zegt: ’Ik ben rijk en ik heb mij
verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij
weet niet, dat gij zijt de ellendige en jam
merlijke en arme en blinde en naakte’
Met deze tekst als uitgangspunt sloeg de
dominee de kerkgangers om de oren. Hij
verweet de mensen plichtsverzaking om
dat zij hun stembiljetten niet of verkeerd
gebruikten. Daardoor bleven bestuurders
op hun plaats, mensen die zich heet noch
koud maakten om de belangen van de pol
der, doch die hun mandaat gebruikten om
eens in het jaar op de ’dikdagen’ lekker te
eten en te drinken en om op een vergade
ring eens ja of helemaal niets te zeggen.
’Zij zijn niet geschikt voor hun taak.’ Dat
was niet hun schuld. Hetzelfde verschijn
sel zag men immers bij de Nederlands
Hervormde Kerk. Veel steun werd gege
ven door de Nederlands Hervormde
Diaconie. Méér dan de kas kon dragen.
Onlangs had men nog geprobeerd de
inkomsten door een speciale collecte te
vermeerderen. Gegeven werd niet door
hen die dat konden doen, doch door arme
weduwtjes en daarmee gelijkstaanden:
een bedrag van ongeveer 300,—. Even
daarna werd de ’dikdag’ gehouden. ’Door
twintig mensen die daaraan deelnamen
werd nog eens zoveel gebruikt als de hele
collecte had opgeleverd. Ook hier is het
niet de schuld van deze twintig mensen die
daaraan hebben deelgenomen, doch van
hen die de macht hebben de mensen in het
bestuur te brengen. Wie oren heeft, die
hoore! Zo besloot de dominee de fillipica.
De preek kwam bij de lidmaten van de
Nederlands Hervormde gemeente hard
aan. Spoedig sprak het dorp er schande
van. Was dominee De Leeuw tot vorig
jaar niet een van de trouwste bezoekers