Met gebroken oogen.
Tot moe terugkomt.
Toen kwam de zevende erbij. Weer een
meisje en wel onze Toni. Ik kreeg het wel
druk, want de oudste was nog maar acht
jaar. ’t Was net een klein schooltje. Maar
ze waren allemaal nogal goed en lief. Vier
gingen er naar school en drie had ik er nog
thuis. Ik ging zoowat alle dagen ’s mor
gens om de koffie naar Opie Hoogeboom,
die wou dat zoo graag. En dat zette ik de
drie kleintjes bij een klein tafeltje met drie
stoeltjes, elk met een schrift en potloodje.
Dan zei ik: ’’Mooi blijven zitten hoor, tot
Moe terugkomt.” En dat deden ze ook
altijd, behalve één keer. Ik deed altijd
voor ik wegging een paar broden beslaan
en zette ik die deeg achter de kachel te rij
zen op een stoof. Maar toen had er eentje
aangeweest, dat zag ik direct. Want ’t was
aan de rand van de schaal afgesmeerd, dus
ik zag het direct. Maar ’t was niet erg
hoor. De buren hoorde ik eens zeggen
toen ik alweer thuis was: ’’Begrijp jij het,
ze loopt maar bij die kinderen vandaan?”
En ik haalde zoo de deur open, dus de
kwaaie mondjes waren gauw gestopt. Nu
was ik wel zoo wijs als het niet gekend
had, zou ik het niet gedaan hebben. Maar
moeder wilde dat zoo graag, omdat ze de
hele dag alleen was en ze kon slegt lopen,
anders had ze wel bij mij kunnen komen.
Waarland, september 1996
Joop Zutt.
de zenuwen. Ze gaat er gerust niet aan
dood hoor, gooi haar maar eens over de
kop, dan komt ze ook wel weer bij.” Maar
dat begrootte me, ik lag haar altijd maar in
bed, dat gaf ook. Gek hè, zulks lijkt nu
zoomaar niet meer voor te komen, mis
schien krijgen ze nu meer hun zin als
vroeger. Afijn, we kregen er weer een
zoon bij, onze Piet. Toen die een half jaar
was, kreeg hij broncitis en moest ik een
week lang dag en nacht bij hem stomen.
Dan kon je zoon ding van ’t Witte Kruis
halen op advies van Docter. Dan moest je
er spiritus in doen en dan kwam er stoom
uit, want zoon kind moest dan vochtige
lucht hebben om de slijm los te maken. Ik
heb haast bij alle kinderen moeten sto
men, ze konden allemaal erg slecht tegen
de kou. Bij Riet heb ik vier keer moeten
stomen. Als het noorderwind was, zei
docter altijd: ”Je kinderen in huis houden
hoor, anders hebben ze het zoo weer te
pakken.” Ze zijn nu groot, maar we kun
nen allemaal nog slecht tegen de kou. Dat
hebben ze van mij, want ik heb zelf ook
altijd nog een cronische broncitis. Daar
heb ik ook al jaren pilletjes voor en gaat
het nu goed gelukkig (laat ik het afklop
pen).
Aafie kreeg erge longontsteking toen ze
vijf jaar was. Ik had de kapalaan al
gewaarschuwd om haar de Zegen te
geven. Maar die kwam twee dagen later.
Het ging gelukkig de goeie kant weer op
en ze zat alweer rechtop in bed dat de
kapalaan kwam. ”Zoo, is dat de halve
dooie?”, zegt hij. ’t Waren zijn eerste
woorden. Ik was zoo kwaad. Ik zei: ”Ik
had u niet voor niets geroepen hoor, want
ze had 41 graden koorts, dus eigenlijk
dodelijk. En hoe is een kind? Als ze wat
beter worden, gaan ze zoo weer zitten in
bed.” Later werd Ger weer erg ziek, ook
weer longontsteking, ’t Was net kermis en
ik kon haast niet bij haar vandaan. Maar
ja, die andere kleintjes maar zeuren van
zelf. ”Moe, gaan we nu?” Want ik had ze
beloofd dat we een tijdje naar de kermis
zouden gaan. Nu Pa zei: ”Ga dan maar
even, dan zal ik wel een tijdje oppassen.”
Nu ik maar met hun weg. We waren een
halfuurtje op de kermis, toen kwamen er
twee broers van mij naar me toe en zei
den: ”We gingen een tijdje naar jullie toe,
maar nu zijn we door Arie hierheen
gestuurd, of je direct thuis wil komen,
want Geertje ligt al met gebroken oogen
en Arie is bang dat ze dood gaat.” Nou ik
schrok ervan en ik op een draf naar huis,
met angst in mijn hart, want ik dacht, als
ze maar niet dood is. En ’t was nog wel
een kwartiertje loopen. Nu ik kwam thuis,
Goddank ze leefde nog. Ik naar haar toe
en riep haar naam en ze slaat haar oogen
open en er kwam een glimlach op haar
gezicht. Ze zag dat Moe weer thuis was.
Want het was zoo’n Moedergek en ze wist
dat ik weg was. Pa zei: ”Ze werd al zieker
dat je weg was, maar nu ze jou weer ziet,
haalt ze gelukkig weer op en gaat het ook
de goeie kant weer op.” Ik had erg veel
zieke kinderen. Alle kinderziektes hebben
ze gehad, zoals: bof, mazelen, waterpok
ken, geling en kinkhoest. En dan was er
niet één, maar dan kregen de meeste ande
ren het ook en had je soms vier of vijf zie
ken.
3