UIT HET DAGBOEK
VAN EEN NEGENTIGJARIGE
WESTFRIESE VROUW.
Wat een werk.
Gooi maar eens over de kop.
I
Afie Hoogeboom-Meester neemt ons
weer mee naar een volgend hoofdstuk
uit haar leven. In de vorige aflevering
van ’Toendertoid’ schakelde ze over
van Arie Hoogeboom naar Pa. Gelijk
tijdig vindt er ook een duidelijke om
schakeling plaats van de nog min of
meer onbevangen en onbezorgde jeugd
jaren naar de volwassenheid. Misschien
beter gezegd: de confrontatie met het
harde leven. De toon van haar levens
verhaal verandert in dit deel dan ook
duidelijk. Al kort na de geboorte van de
kinderen krijgen ze de bekende kinder
ziekten. Vandaag zijn deze niet meer
levensbedreigend. Dat was in die tijd
echter wel wat anders. Kinkhoest,
mazelen, longontsteking en al die ande
re kwalen meldden zich in het gezinne
tje. Een andere grote zorg was de
armoede. Op 17 augustus 1917 waren
ze getrouwd, zonder enige financiële
reserve. Een knap bed konden ze niet
kopen. Zorgen over de gezondheid van
haar kinderen en de voortdurende
geldzorgen vormen de rode draad in
deze aflevering ’Uit het leven van een
negentigjarige Westfriese vrouw’.
Toch zijn ze allemaal groot gekomen en
heb ik er aan heden toe nog nooit één ver
loren. God zei dank. Wel heb ik erg veel
ziek en zeer gehad met de kinderen. Wel
van vier heb ik gedacht dat ik ze niet zou
houden. De vierde was weer een meisje
en wel onze flinke Riet wat ze nu is. Maar
ze was zes pond, een lief klein hummeltje,
maar ze was pas twee jaar eer ze kon
lopen. Het was zo’n stumpertje. Ze zat
altijd nog in de kinderstoel, niet eten,
drinken, altijd maar dorst en koorts. Mijn
schoonzuster kwam vaak, maar later ver
telde ze tegen mij: ”Ik hoop maar als ik
weer kom, dat ze maar dood is, zo’n zielig
kind.” Maar ik heb haar toch weten te
houden en nu is het de dikste die erbij is
met twaalf gezonde kinderen. Zoo weetje
het maar niet hoe het kan gaan. Ik had er
Toen kwam de vijfde, dat was onze Trien.
Nu dat werd een spinnekopje, en als ze
haar zin wel eens niet kreeg, dan bleef ze
in de schreeuw. De eerste keer wist ik dat
niet en ik dacht dat ze dood ging. Ze werd
blaauw en helemaal zoo slap. Ik nam haar
op en lag haar in bed en dan kwam ze
weer bij. En dat heeft ze niet één keer,
maar vele keren gehad, maar ik raakte
eraan gewend. Docter zei: ”Dat zijn kwa-
vier, en brak er kinderzeer uit. Wat een
werk ik daaraan gehad heb, is onbeschrij-
velijk. Er waren er heel veel die dat had
den. 't Was alle dagen verbinden en doek
jes wassen. Vroeger moest je je eigen
altijd maar behelpen. Zelf had ik ook al
zweren op mijn handen, maar ’t was zo
gek: zeer deden ze niet. Maar ik kon er
niet mee wassen en toen moest mijn
schoonmoeder maar weer helpen. Pa
moest ook nog naar het ziekenhuis en
moest aan een breuk geopereerd worden.
Maar alles kwam toch weer goed, die was
met twaalf dagen weer thuis.
2