VAN DE SLOOTGAARD GESPROKEN.
Huyden den 18 July Anno 1598.
In drie distincte deelen.
van 7 tot 9 juli, werd het land opgemeten
en de kwaliteit bepaald. Gerrit Dircxz
maakte een nieuwe kaart waarop alle
kavels werden ingetekend in ’drie diverse
coleuren, als geel, groen ende root’. Op
17 juli 1598 plaatsten de mannen hun
handtekening of merk onder het proces
verbaal: ’Gerrit Dircxz, Comelis Piet-
ersz Ouwesoons merk, dit is Cor ffl nelis
Jan Huybertsz Quant merckt, dit is Pieter
T Heertgens merck, by my Jacob Pietersz.
17 juli 1598 plaatsten de landmeter en
taxateurs hun handtekening onder het pro
cesverbaal van meting, taxatie en verde
ling. Op ’huyden den 18 July Anno 1598’
werd de akte van scheiding en deling met
de overige voorwaarden vastgelegd. Op
de eerste plaats verklaarden de partijen
zich akkoord met de gemaakte verdeling.
Ten behoeve van ’den Hooggeboren Hee-
re, Heere Lamoraal, Grave van Egmont,
Prince van Gaveren, Steenhuysen, enz. de
twee gerechten derde deelen, afgeteec-
kent mette geluwen ende roode couleu-
ren, de andere partyen mette groene cou
leur, met welcke schiftinge ende blinde
grondcabelinge’ definitief werd vastge
steld.
Deze verdeling kon verder door niemand
meer betwist worden. Afgesproken werd
dat het onderhoud van de dijk voor geza
menlijke rekening zou komen. Dat onder-
De trotse acht
kantige binnen-
kruier,gebouwd
in 1590. ’Sulcx
datter geen om-
mesien nae we-
sen sal, sonder
eenige costen ge-
spaert tehebben.’
De zaak werd in hoog tempo aangepakt.
Johan van den Molen en de bedijkers
gaven Gerrit Dircxz, gezworen landmeter
te Alkmaar, opdracht de verschillende
kavels in de polder op te meten. Comelis
Jan Huybertsz alias Quant, Jacob Pietersz
Lebber, Pieter Heertgens en Comelis
Pietersz Ouwenzoon woonden in de
Slootgaard of waren gebruikers van het
land. Zij moesten, als kenners van de
kwaliteit van de verschillende stukken
land, tezamen met de landmeter, tot ver
deling overgaan: ’in drie distincte partij
en, deelen of loten’. Vervolgens werden
de kavels bij loting verdeeld tussen de
Graaf en de bedijkers. In drie dagen tijd,
De bedijkers Steenborn, Schouten en
Sonck waren niet tevreden met het
resultaat van hun investering. De
Slootgaardpolder bleek een/derde klei
ner te zijn in vergelijking met metingen
van de waterkaart. Ze hadden de
inrichting van de polder echter wel
gebaseerd op de verwachte grootte.
Molen en sloten waren daar op afge
stemd. Ook kon de polder pas een jaar
later dan verwacht in gebruik worden
genomen. Met elkaar was dit een forse
tegenslag en het beoogde rendement
kon daardoor bij lange na niet worden
behaald. Na langdurige onderhandelin
gen met Graaf Lamoraal van Egmond,
de opvolger van Gravin Sabina, kon
men tot een akkoord komen. De akte
van 1 mei 1590 werd ’doot ende te nyet’
gedaan. Daarvoor inplaats werd op 30
juni 1598 een nieuwe overeenkomst
tussen de partijen opgesteld. De bedij
kers Steenborn, Schouten en Sonck
zouden met ingang van 1 januari 1599
een/derde deel van de polder in eigen
dom krijgen. Wél behield de Graaf zijn
tiendrecht. Hij ontving hierdoor een
tiende deel van de opbrengst van de
productie uit de polder. Het onderhoud
van de polder zou voor gezamenlijke
rekening komen. In de akte van 30 juni
1598 werd Johan van den Molen
gemachtigd om namens de Graaf aan
de verdeling van de polder mee te wer
ken en de akte van overdracht namens
hem te verlijden.
i
33