0 raA1 Wat mot je an moin kraag? Het gezin Zut in 1960. Boven v.l.n.r. Fred, vader Chiel, Jan. Onder v.l.n.r. Tineke, Moeder Trien met Cees op Schoot, Nel en Corrie. bleven, dan was er geen vuiltje aan de lucht. Maar de geit, die buiten op het bleekveld zijn graasplek had, die konden ze toch onmogelijk binnen stallen. En het hok met de konijnen hoorde ook in de frisse buitenlucht thuis. De spoorwegdi rectie kende geen pardon, de geit en de konijnen moesten het veld ruimen. Merkwaardig genoeg mocht de hond ’Lex’ wel blijven terwijl deze altijd, als Piet Kuijs te venten kwam, de benen nam en wegliep. Winterdag liep het beest her haaldelijk al snuffelend over het ijs van de spoorsloot tot voorbij het spoorhuis van Rohof. De treinen werden getrokken door stoom locomotieven die met een prachtig tsjoek, tsjoek geluid voorbij puften. Met grote omcirkelende bewegingen rolden de wie len over de rails, voor de spoorwegover gang trok de machinist dan aan een ket ting en een hoog fluitend signaal schoot de lucht in. Omdat geen bel of ander sig naal het naderen van een trein aankondig- de, was het voor de spoorwegoversteker dubbel en dwars uitkijken geblazen. Laagstaande zon, regen of mist belem merden vaak het uitzicht over de rails. Van meet af aan eiste het treinverkeer heel wat slachtoffers. Helaas waren de gevol gen voor het slachtoffer meestal dodelijk, maar soms ontsnapte de oversteker aan een wisse dood of hield er wonder boven wonder weinig letsel aan over. Veel geluk ondervond Piet Danenberg toen hij het spoor wilde oversteken. Het was hartje zomer. Piet was om een koppie bij zijn dochter Trien geweest, die toen in het huis woonde aan de Weel weg nr.24. Nadat vader en dochter genoeglijk hadden gepraat, stapte Piet op zijn fiets en reed richting Zijdewind om daar nog even bij zijn dochter op bezoek te gaan. Gré Plijter was aan de zijkant van het spoorhuis bezig slabonen te plukken. Trien Zut had hoge nood en zat op de wc. Toen ze de trein hoorde toeteren keek ze door het raampje en zag ze Piet Danenberg arge loos op de spoorlijn toerijden, klaar om over te steken. Met een noodgang stoof ze naar buiten, greep hem in zijn kraag en sleurde hem spoorslags voor de naderen de trein weg. Piet was overrompeld, schudde afwerend met zijn schouder en snauwde tegen Trien: ”Moid, wat mot jij an moin kraag?” Trien zei niets, de voorbij rijdende trein was het antwoord. Dochter Trien liep van dankbaarheid over en telkens als ze Trien Zut tegen kwam zei ze tegen haar: ”Moid, je hewwe het leven van vader red, moid wat ben ik je dank baar.” Ook al waren hun oren in de loop der jaren gewend geraakt aan de cadans van de geluiden en trillingen van voorbij razende treinen, met hun ogen hielden ze altijd de overweg nauwlettend in de gaten. Ook is het gebeurd dat een auto pech kreeg terwijl hij op de rails stond en de r 28 s k c c 7 Q c

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1996 | | pagina 30