De jaren van Jan Ros.
De zuurkoolfabriek was
gebouwd aan de ring-
sloot. Aan- en afvoer van
de produkten kon langs
deze weg gemakkelijk
plaatsvinden in ons zo
waterrijke gebied.
7
had aannemer Henselmans uit Langedijk
de fabriek ’in de stiene zet’. In de fabriek
waren aan weerszijden 7 betegelde putten
voor elk 30 ton gesneden kool. Zo’n bak
was 3.5 m. breed, 4 m. lang en 2.25 m.
diep en de rand stak 0.75 m. boven de
vloer uit.
Bij mijn weten werd er in de fabriek al
enkele jaren geen zuurkool meer gemaakt.
Maar in die zomer van 1940 kwam Jan
Visser de oude, door lucht aangedreven,
dieselmotor opknappen. Hij was de tech
nische man van Verburg en had de bij
naam: Edison. Het ’mesien’ stond in een
boet naast de fabriek. Na een dag sleutelen
en poetsen deed ie het weer. Het gebouw,
dat dienst deed als opslagruimte, werd
leeggehaald en schoongemaakt.
Vanaf half september kwamen bijna elke
dag schuiten met witte kool aan. Het was
eigen of gekochte kool, gebracht door een
schipper van Peter Verburg of een beurt
schipper uit de omgeving. Als er een
schuit met kool aankwam, moest ik
meestal de brug opendraaien. De kool
werd met de hand gelost en op de kaai
gestapeld, en daarna kon met het verwer
ken van de kool begonnen worden. Een
man of tien was van ’s morgens zeven tot
’s middags half zes flink in de weer. De
beschadigde en verrotte bladeren werden
eraf gesneden, daarna werd de kool op een
lorrie geladen en de fabriek ingereden. Bij
de ingang stond een koolboor en een snij
machine, beide aangedreven door die
oude dieselmotor. Bij de koolboor stonden
twee mannen, die beurtelings een kool
onder de boor hielden. Ze drukten de kool
omhoog, zodat de ’struk’ eruit geboord
werd. Vervolgens gooiden ze die kool in
de snijmachine, een vierkante bak met
daarin een schijf met twaalf messen.
In 1941 werd Hendrik Hosper ernstig ziek
en overleed korte tijd later. Zijn opvolger
Hendrik Helsdinge was tot 1946 de ver
antwoordelijke persoon op het bedrijf in
de Slootgaardpolder. In maart van dat jaar
benoemde Peter Verburg een katholiek tot
zetbaas. Hij hoopte dat Jan Ros en zijn
vrouw beter konden aarden dan hun voor
gangers in het katholieke Waarland. Als
Onder die machine stond een lorrie met
daarop een houten bak en wanneer die vol
was, werd de lorrie naar een put gereden.
Een arbeider pikte met een vork de gesne
den kool vanuit de houten bak in de put.
Daarna werd die lorrie langs de andere
putten geduwd en kwam zo weer op het
beginpunt terug, want aan het begin en het
eind van de fabriek lag een ronde ijzeren
schijf, waarop de lorrie kon keren.
In de put werd de kool vastgetrapt door
twee mannen met speciaal daarvoor
bestemde klompen met een leren kap tot
aan de knieën. Zij moesten het aanstam
pen totdat het vocht uit de kool kwam. Het
toevoegen van zout was een secuur werk
je en werd gedaan door één man, die de
juiste hoeveelheid wist. Op de bodem van
de put lagen dwarsbalkjes met daarop
planken, zodat het pekelwater uit de kool
kon wegsijpelen. De handelingen: kool-
pikken, aanstampen en zout toevoegen
werden net zolang herhaald totdat de put
vol was. Daarna werd er een zeil overheen
gelegd met daarop houten planken en
vaten gevuld met water. De kool begon te
gisten en na enkele dagen kwam er het
witte schuim boven drijven.
Na ongeveer een maand waren alle 14 put
ten vol. Het gistingsproces duurde zes tot
acht weken, afhankelijk of het vroege of
late kool was, en daarna kon de zuurkool
worden gegeten. De bodem van de bak
liep een beetje af en in een hoek was een
putje en voordat de put leeggemaakt werd,
pompte men het pekelwater eruit. Dit
kwam in de ringsloot terecht of op en stuk
grond achter de fabriek. In de weken daar
na werd de zuurkool in houten vaten van
25, 50, 100 of 200 kilo gedaan. Deze
vaten werden ook wel achten, kwarten,
halven of helen genoemd. Per schuit of
per vrachtwagen werden ze afgevoerd
naar de hoofdvestiging in Langedijk of het
station Noord-Scharwoude voor verzen
ding naar de afnemers in binnen- of bui
tenland.”
10