i I Ei H En toen is het aangekomen. ’Vroeger had je van die lange winters, dan gingen we naar ’t Waardje’. Foto: Jan IJ ff. Na de kermis heb ik Arie niet meer gezien, totdat het winter werd. Wij woonden aan de dijk aan de ringvaart en stapten zo op het ijs. Er was ook van dat lage land in de buurt, als het één nacht goed gevroren had, dan konden we daar ook al op schaat sen en gevaarlijk was het niet, want je kon zo het gras er door zien. En dan waren we daar weer met een heleboel jongelui. Soms gingen we wel met een lange rij achter elkaar, en dan ineens omkeren. Dat ging best, als je vooraan was, maar die laatsten moesten een lange draai maken en loslaten dat mocht niet. En ik was ook een keer zowat de laatste, en dat koste wel je kleren soms, en dat was met mij ook het geval. Mijn zondagse jas (’t was een gestreepte met donker en lichte grijze streepjes) alle twee zijkanten van onder tot boven opengescheurd. Moeder kwaad natuurlijk. Maar het was een raar gezicht. Toch viel het nog mee, want enkel de naden waren los, en ik had hem weer gauw in elkaar genaaid. Maar vroeger had je van die lange winters, dan gingen we naar t Waardtje. Dat was een heel groot water en dat was vlakbij Oudkarspel. Dus daar kwam Arie ook. En toen is de verke ring aangekomen. Die winter duurde zes weken. Dan bracht hij me altijd thuis, maar hij ging nooit mee in huis, maar we moesten altijd voor donker thuis zijn. Op een keer zei moeder: ”Je mag die jongen gerust eens in huis laten komen, ik wil hem ook wel eens zien.” Ik zei: ”dat durft hij niet.” Maar ja hoor, op een keer ging hij toch mee, nu hij werd goedgekeurd. Dus de verkering ging door. Waarland, september 1995 Joop Zutt. O, misschien is het voor een paar weekjes. Maar toen brak de mobilisatie uit. ’s Middags om vier uur werd er rondge roepen: alle dienstplichtigen zo vroeg mogelijk onder de wapens komen. Nu dat was een consternatie. Alles in rep en roer, mijn broer Cees moest ook, die had ook verkering, die was een uurtje later bij ons thuis. En Arie moest ook. Dus daar ik natuurlijk direct naar toe op de fiets. Maar die was nog niet thuis. De hele dag op brood naar ’t werk een uur van huis met de schuit, dus die wist nergens van. Allemaal huilende stonden wij hem op te wachten bij mijn schoonmoeder achter ’t huis. En daar kwam hij aan met de schuit. Hij wist natuurlijk van niets. En toen hij ons alle maal zag huilen op de kant van de wal wist hij niet, wat hij daar aan had. ”Wat is er gebeurd”, zei hij. En toen vertelden wij het. Nu het eten stond op tafel, maar geen mens moest er wat. Maar Arie was altijd nogal optimisties. ”0, misschien is ’t voor een paar weekjes”, zegt hij. Nu daar hoop ten wij dan ook maar op. Maar ’t liep heel anders uit. Twee en een half jaar is het geworden. Nu als je dan verkering hebt, dan is dat een grote schadepost. En de sol daten kregen toen ook heel weinig zak geld. Maar Arie was nog korporaal, en had een beetje meer. Maar daar kon je ook niet van sparen. Om de drie weken kwam hij twee dagen met verlof. En ik dan altijd met hem naar zijn moeder in Oudkarspel. En je wist nooit hoe lang die mobilisatie nog zou duren. Maar het was van 1914 tot 1918. Maar in november 1916 kwam hij thuis. L I 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1995 | | pagina 6