Van sluisgelden en stort.
thuis. We waren toen ongeveer dertien of
veertien jaar. ’s Morgens vroeg ging vader
naar de veiling want om 8 uur begon de
verkoop. We kregen allemaal een blikje
met een nummer, dan werd er een getal
bekend gemaakt. Was ’t het nummer datje
had dan moest je het ’’eerst voor de klok
komen”. Als het een rijzende markt was
dan zat je als eerste verkoper niet goed,
was het een zakkende markt dan was het
wel goed.”
Zo gauw vader thuis kwam, vroegen de
bouwers al gauw: ”Wat heb ik gemaakt?”
Soms viel het mee, maar ook wel eens
tegen.
In 1932 werd de N.A.K. (Nederlandse
Algemene Keuringsdienst) opgericht.
Daar zaten nog wel wat bepalingen aan
vast, die telers van pootgoed minder pret
tig vonden en dat vond de vrachtschipper
ook. Je moest aan de veiling de aardappe
len laten keuren, je moest de kisten in zak
ken storten en dan nog dichtnaaien, daar
was je een tijd mee zoet. Het was toch een
hele vooruitgang, de prijzen waren ook
beter.
De Noordermarktbond behoorde
tot de grootste groenteveilingen
van Nederland.
In 1938 kon Simon Groen het sluishuis
huren en de sluis pachten. Hij nam het
werk over van Marie Hoogeboom, een
jong meisje van amper 14 jaar. Op jonge
leeftijd verloor zij kort na elkaar haar
ouders. Haar tante Urs nam de zorg voor
de zeven kinderen op zich. Het huisje in
de Slootgaard, waar ze woonden, was zó
slecht, dat het met een regenbui binnen
net zo hard regende als buiten. Marie
moest maar werk gaan zoeken want er
moest toch eten op tafel komen. Gert
Veldman vertrok uit het sluishuis naar de
Oostkade, toen mocht tante Urs met de
kinderen Hoogeboom in het huis bij de
sluis gaan wonen. Tante Urs kon de zware
sluisdeuren niet bedienen, dus moest
Marie dat maar doen. ”Ons gezin woonde
daarvoor in het huis dat nu staat aan de
Volleringweg nr.7 (mevr. C. van Duin).
Vader had nu zijn werk dicht bij huis en
hoefde geen sluisgeld te betalen. Dat liep
in die tijd nog heel wat op. Voor de motor
schuit kostte dat heen en terug f.1,- een
vlet heen en terug 50 cent. De kleine
schuiten van de bouwers mochten voor 25
cent door de sluis. Af en toe gingen de
schuitjes van de bouwers mee als vader
het niet kon laden. Niet betalen zo zat het
ook niet, daarvoor moesten wij de hele
dag de sluis bedienen en om de drie maan
den gingen wij het sluisgeld ophalen bij
de mensen die erdoor waren gegaan.”
De tariefgelden stonden vermeld op een
houten bordje dat aan de muur van het
vroegere Molenhuijs was gespijkerd. Het
innen van de sluisgelden had soms best
wel wat voeten in de aarde. Commentaar
op de rekening bleef soms niet uit en de
betaler in spé mopperde dan zoiets als:
’’Zoveul keer ben ik er niet deur weest of
op die dag ben ik er hillegaar niet weest.”
Uiteindelijk werd het bedrag, soms na
enige tijd, betaald.
’’Herfstdag kwamen de tuinders met kool,
meestal de grotere maten, maar ook wel
eens kleine, dat was dan stort. Vader zette
dan schutten tussen de spanten van de
schuit, dan kon er gestort worden. Maar
de kooltjes van 90 in de honderd kilo
moest je stapelen. Meestal hadden we er
-x
i