t
Waarland, februari 1995
Joop Zutt.
den uit ’t Waarland, nu daar hadden ze
nooit van gehoord en ze wisten niet eens
waar dat lag. ’’Maar we laten jullie niet in
de steek”, zeiden ze. Nu dat vonden we
erg netjes van hun. Maar wat moeten we
nou? Bets had nog twee tantes wonen in
Alkmaar, ik zei, ’’Laten we daar maar
heen gaan.” ”0, nee hoor”, zei Bets, ”dat
durf ik niet, zoo laat aan te komen in de
nacht, ze zouden me uitschelden, want ’t
zijn helemaal geen lieve Tantes.” Nu dan
zit er niks anders op dan lopen en af en toe
maar eens achter op de step van de fiets
staan. En het werd nog zulk slecht weer
ook, regen en wind en stikdonker. Nu die
jongens zeiden, ”We gaan eerst maar eens
naar een bakker om wat te eten, dan staan
we weer sterk.” Dus daar kregen we lek
kere broodjes en konden we er tegen.
Toen stond de fietsband nog weer leeg en
moest eerst nog weer gelapt worden, dus
het werd al later. We zaten in de knijp
hoor, we dachten wat zullen ze thuis
onrustig wezen, waar we toch blijven.
Maar Bets zei, ’’Weet jij de weg om uit
Alkmaar te komen?” Ik zei, ”Ik niet.” Nu
zij ook niet, we gaan wel vragen en zoe
ken. En ja hoor, daar stond een bord rich
ting Middenweg Heerhugowaard. Dus
toen waren we blij. En regenen dat het
deed. We werden doornat. Nu af en toe bij
de jongens achter op de step, daar kon je
maar met één been op staan, want die was
niet breder als 4 cm, dan weer een stuk
lopen, en zoo waren we eindelijk bij Bets
haar huis. Ik zei tegen die jongens, ’’Gaan
jullie nu maar terug.” Ik woonde even ver
der in ’t Sluishuisje wat er nu nog staat.
Nu die jongens moesten toen nog weer
heel naar Enkhuizen op de fiets. Nu Bets
in huis, het was 6 uur dat we thuis waren.
Haar moeder stond al bij de deur te hui
len. Die had de hele nacht over de kamer
gelopen van onrust. Nu ik kwam mijn
broer Piet nog tegen, die was bij mijn
Zuster in de kost, dus die ging weer naar
zijn werk. Gelukkig dat ik hem nog tegen
kwam, want een heel klein stukje verder
dan had hij de Laanweg ingegaan en had
hij me niet zien thuiskomen. Nu hij stapte
van de fiets en zei, ’’Waar kom jij nu van
daan? En wat zie je er uit.” Mijn haar
kletsnat natuurlijk. Hij zegt, ’’Daar begrijp
ik niks van, er gaat toch nog geen spoor
om deze tijd?” ”Nee”, ik zei, ’’stil maar,
want ik wil eerst weten of Vader en
Moeder niet erg onrustig waren.” Hij zei,
”Nee niks hoor, want die dachten, ze heb
ben zeker de trein gemist, en zijn ze wel
naar de tantes van Bets gegaan te slapen.” Station
Nu toen heb ik het verhaal verteld, nu die Noord-Scharwoude aan
was ook jong, dus die maakte daar niet de Laanderweg.
veel van. Hij stapte weer op. En toen op Foto: collectie Jan Uff
een dwarsweg zag ik Vader gaan, ook
naar zijn werk, ik roepe en schreeuwe,
’’Vader ik ben er hoor.” Maar die was zo
doof, en hoorde me niet. Ik dacht, dan
weet je dat ik er ben, want hij kwam pas
’s avonds weer thuis. En hij werkte met
een jongen, die kwam erg veel bij ons, dat
was ook weer een vriend van mijn broer.
Hij zei tegen Vader, ”Nou, zijn ze mooi te
kermis geweest?” ”Ja hoor”, zei Vader,
’’maar één doerak is er nog niet thuis,
maar die zal ook wel weer komen.” Nu ik
kwam thuis. ”Me kind”, zei Moeder,
”hoe ben jij thuis gekomen?” Nu ik heb
alles maar opgebiegt, want liegen hield ik
niet van. ”Nou”, zei moeder, ’’daar zal wel
wat voor je opzitten, als Vader vanavond
thuiskomt.” ”Nu ja”, zeg ik, ”het was die
jongens hun schuld eigenlijk, die moesten
eerder gekeken hebben hoe laat ’t was.”
Moeder zei, ”Jij had de spoorkaartjes ook
nog en moesten ze allemaal weer nieuwe
kopen.” ”Nu, ja”, ik zei, ”het waren hele
goeie jongens, want ze hebben ons nog
thuisgebracht, ze konden net even goed
gezegd hebben, zie maar dat jullie thuis
komen.” ’s Avonds kwam Vader thuis en
hoorde hij alles, maar Vader was erg goed.
Hij zei alleen, ”Je begrijpt zeker wel, dat
je niet meer naar de Alkmaarse kermis
komt.” Dus dat kwam goed af. We kregen
later nog een anzichtkaart van die jon
gens.
3