Het verhaal van Jaap Kramer.
44
Jaap was een rustige jongeman. Hij
woonde bij zijn ouders aan de Kerkweg.
Samen met zijn vader, Simon Kramer,
werkte hij op het land in de Speketers-
polder. ’s Winters stonden ze zij aan zij in
de koolboet. Jaap werd opgeroepen voor
de Arbeidsinzet in Duitsland. Hij behoor
de tot de eerste groep die daar heen
moest. Aan onderduiken werd toen nog
niet zozeer gedacht. Zijn buurjongen Piet
nield. In de laatste fase van de oorlog
waagden zij de gok om naar Nederland te
vluchten. Zij hadden als legitimatie
slechts hun arbeidsdienstboekje bij zich.
Wèl droegen zij nog steeds het gehate SS-
uniform. Mogelijk is dat wel hun redding
geweest. De IJsselbrug in Zutphen leek
een onoverkomelijke hindernis. Uitein
delijk besloten ze brutaalweg als zoge
naamde soldaten de brug over te marche
ren. Halverwege de brug werden ze door
een Duitse soldaat aangehouden. Joop
sprak als enige van de groep vloeiend
Duits. Rad van tong diste hij een fraai ver
haal op over werk in de Vesting Holland.
De soldaat trapte er in. Onder leiding van
Joop marcheerde de groep verder. De
beduvelde soldaat twijfelde toch enigs
zins en schreeuwde de groep na met de
vraag: ’’Wohin??” De mannen hielden
zich nu Oostindisch doof en marcheerden
onverdroten verder. Verschillende keren
werden ze nog aangehouden. Met bluf en
doortastend optreden, wisten zij Noord
Holland te bereiken. Paaszaterdag 3 April
1945, middernacht, tikte Joop tegen het
slaapkamerraam van het ouderlijk huis en
maakte zo zijn moeder wakker. Ziels
gelukkig kon zij haar verloren zoon, na
zo’n lange tijd van spanning en onzeker
heid, verwelkomen.
Zuijdam en enkele jongens uit Zijdewind
en ’t Veld hadden ook een oproep gekre
gen en met hen zou hij die verre reis gaan
maken. Daags voor zijn vertrek kwam het
gezin nog een keer bij elkaar. Marie, de
oudste dochter, was al in betrekking. Zij
kwam voor deze gelegenheid naar huis.
Moeder Kramer, Marie Zijp, had speciaal
voor deze avond nog wat lekkere dingen
klaargemaakt. Op 19 juni 1943 meldden
Jaap Kramer en Piet Zuijdam zich in
Alkmaar. Ze gingen er ’gemoedereerd’ op
af. Via Amsterdam, Utrecht en Amers
foort kwam de inmiddels bomvolle trein
in Oldenzaal aan. Vandaar reed de trein
direct door en kwam diep in de nacht aan
in Hannover. Daar mochten ze gaan sla
pen in een doorgangskamp. De bedden
zaten onder de vlooien. Binnen vijf minu
ten was men het bed weer uit met een
leger ongenode gasten rijker. Van slapen
kwam niets terecht. De mensen waren
door de honger en het tekort aan slaap
geen stuiver meer waard. De volgende
dag werd de groep ingedeeld in fabrieks-
en landarbeiders. Jaap Kramer, Piet
Zuijdam en Dirk van Diepen moesten de
fabriek in. De eindbestemming van Jaap
Kramer was het industriestadje Waten-
stedt, een plaats 80 kilometer ten oosten
van Hannover. In één van de achtentwin
tig kampen, ingericht voor tweeduizend
mensen, werd hij ondergebracht. Jaap
moest in ploegendienst gaan werken in
een staalfabriek, zes dagen per week. De
tijden wisselden van ’s morgens zes uur
tot ’s middags twee, van twee tot tien uur
’s avonds of van tien tot zes uur 's mor
gens. Het werk was voor Jaap volslagen
onbekend. Hij was de regelmaat van thuis
zo gewend. Het contrast was voor hem
immens groot. Het eten was slecht en
onvoldoende: een keteltje koolsoep en
een hard, bijna zwart broodje, was alles
waar hij het de hele dag mee moest doen.
Een enkele keer wat groente, een stukje
’stinkkaas’ waar de maden soms uitlie
pen. Een klein stukje worst was een ware
tractatie. Jaap kreeg van thuis een paar
keer een pakketje. Die ene keer dat er
cacao in zat, was een waar feest. Hiermee
kon hij noodzakelijke dingen ruilen met
Duitse burgers. Jaap had het zwaar, zowel
in de fabriek als in het kamp. Hij kon
maar niet wennen aan de onregelmatige
werktijden. Hij had grote moeite met de
soms urenlange wachttijden, wanneer het
uitdelen van eten werd vertraagd door
bombardementen. Hij had vooral heim-
Slechts omringd door een paar
ploeggenoten’
v.l.n.r. Jaap Kramer, Jan Jong
uit Oude Niedorp en Cor
Wijnker uit Zijdewind.
1