i
lOJOS
SWSÖOOr
§5
Vluchten.
Na drie weken kampleven ondernam Jan
Volkers zijn eerste vluchtpoging, maar
deze mislukte omdat hij met een voor hem
onbekend persoon was meegegaan. Hij
werd opgepakt en naar een ander deel van
het kamp teruggebracht. Daar moest hij in
het beton aan het werk, maar hij had daar
helemaal geen zin in. Hij probeerde er
weg te komen en wilde weer naar die boer
toe. Onderweg hielden de Duitsers hem
tegen. ”Ik moet naar de kerk”, sprak hij en
liep door en zo kwam hij weer bij die boer
aan. Twee weken later lukte de vlucht
wel. Die Duitse boer had voor hem een
Oberhausen. Hier werden ze in een kamp
ondergebracht. De opdracht aan de gevan
gengenomen Nederlanders was simpel:
loopgraven spitten met een diepte van
zestig centimeter. Jan Volkers had het
geluk dat hij in contact kwam met een
boer, die hem vroeg ’’Milchen,...” Nou,
dat kon hij, want vóór zijn trouwen was
hij boerenknecht geweest. Die boer woon
de vlakbij het kamp en elke ochtend ging
Jan Volkers naar hem toe om te melken en
te helpen op het land. Daardoor ontbrak
hij op het ochtendappèl, maar zijn broer
Klaas zei gewoon: ”Ja”, als zijn naam
werd afgeroepen, ’s Avonds at hij wel in
het kamp. Na ruim een week vroeg die
boer aan de Ortscommandant of Jan bij
hem intem mocht. Dat was goed, maar op
zondag moest hij wel terug naar het werk
kamp en helpen bij het spitten van de
loopgraven.
Iedereen moest een persoons
bewijs hebben.
menage-wagen met chauffeur geregeld.
Samen met Fons Veenhuizen, een bed
denmaker uit Amsterdam en Cor van
Schaijk, een varkenshandelaar uit Lange-
rak wisten zij in deze vrachtwagen te ont
snappen. Ze reden naar Varsseveld in de
Gelderse Achterhoek. Onderweg was er
nog wel een controle door Duitse solda
ten. De chauffeur negeerde het stopteken,
gaf wat extra gas en reed gewoon door. De
nacht werd in Varsseveld in een kippen-
boet doorgebracht.
De volgende ochtend gingen ze te voet
naar Zutphen. Ze liepen zoveel mogelijk
over binnenwegen om maar niet door de
bezetters te worden gezien. In de buurt
van de IJssellinie werden ze aangehou
den, maar ze hadden geluk. Er kwam een
man op een nieuwe fiets aan, die wat met
die Duitsers smoesde en zei: ’’Laat ze
maar gaan.” En tot hun stomme verbazing
mochten ze gaan.
De derde dag moesten ze bij Zutphen de
IJssel oversteken. Van werklui leenden ze
elk een spade, legden deze over hun
schouder en liepen met het werkvolk de
brug over. Aan de andere kant van de
rivier gaven ze hun ’gereedschap’ terug.
Het werkvolk ging echter rechtsaf en zij
linksaf. ”Wat moet dat!” riep een Duitser,
waarop Jan Volkers in gebrekkig Duits
antwoordde: ”We moeten onze panschop
pen halen, daar bij die boerderij.” Die
Duitser geloofde dat en liet hen gaan. Jan
Volkers was geheel verbouwereerd, hij
wist niet waar hij de fantasie vandaan
haalde om die Duitser zo om de tuin te lei
den. ’s Avonds bereikten zij Otterloo en
25
I