Wat was er vooraf gebeurd? In de Broekermolen aan de Oostdijk van Langedijk woonde een weduwvrouw. Haar naam was Zwaantje de Boer. Zij was een vrouw, die altijd voor de mensen klaar stond om ze te helpen. Zij heeft met alle gevaren van dien aan acht joden onderdak gegeven. Eigenlijk was het daar bij die molen een rustig plekje. Omdat de verliezen die de Duitsers leden steeds groter werden, nam hun agressie toe. Ze gebruikten een gemene methode. Wan neer iemand tegen de lamp was gelopen, bijvoorbeeld met het klandestien slachten van vee of het smokkelen van etenswaren, dan kon hij vermindering van straf krijgen als hij iemand verraadde. Dat werkte in het voordeel van de Duitsers. Het was 27 oktober ’s avonds laat. Iedereen in de molen lag te slapen, toen er plotseling een inval werd gedaan. Alle joden, behalve Kees, werden opgepakt. Hij sliep die avond op de molenzolder en toen hij onraad hoorde heeft hij snel zijn boven broek aangetrokken en is naar de kruizol- der gevlucht. Door een raampje bij de as van de wieken is hij naar buiten gekropen en langs een wiek naar beneden geklom men. Uit angst is hij in de ringvaart gedo ken. Stel je voor, met guur herfstweer zo uit je warme bed het koude water in. Hij bereikte moeizaam de overkant en liep dwars door de akkers en sloten. Nu: het industrieterrein van Heerhugowaard.) Hij pas wakker, niet zo verwonderlijk want hij was oververmoeid. We woonden in het land aan een pad. De stolp van de familie Smit, nu het huis van de familie Rustenburg, Volleringweg 7a. 10 lukkige oom over huis. Hij was de broer van mijn moeder. Mijn vader was tuinder en opzetter. In de zomer had hij één koe en ’s winters een stuk of vier. Mijn vader verbouwde veel kool en aangezien het niet zo gemakkelijk ging als nu, hadden we een lange koolhaalderstoid. De dagen hadden zo hun vaste program. Vader deed ’s morgens de koeien, dat een deel van zijn leven was en mijn broers en ik gingen naar de koolboet. Veel moois beleefde je niet, want het was oorlog. Maar op een zekere morgen... Vader ging zoals altijd naar zijn koetjes, hij deed de deur van de boet open en tot zijn grote schrik zag hij op de koegang een jongen van een jaar of achttien staan. Hij was drijfnat en zat van onder tot boven onder de prut. En hij stond daar in zijn bovenbroek en hemd op blote voeten die met bloed waren besmeurd. In de schrik zei vader: ”Wat doe jij hier.” De jongen antwoordde: ”Ik ben gevlucht, ik ben een jood.” ”Nouzei vader, ”kom op joh, zo ken ’t niet, zo ga jij dood.” Vader liep naar buiten met de jon gen achter hem aan. In de oorlog was de buitendeur bijna altijd op slot. Vader ram melde aan de klink van de huisdeur en daar kwam moeder. Zij zag die twee en zei: ”Wat is hier aan de hand? Mijn arme kind, wat is er met jou gebeurd?” ”Nou,” zei vader, ’’geef hem eerst maar droog goed aan. De rest hoor je aanstonds wel.” Moeder haalde schone kleren en gaf hem gauw wat warme melk en zei: ’’Drink dit maar lekker op, deer warm je van deur.” Hij heeft zich gewassen en is mijn bed ingekropen, ’s Avonds om zeven werd hij i

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1995 | | pagina 12