EEN SCHUILPLAATS IN DE POLDER.
Op het platteland.
De bezetting.
Veel joden waren bang voor de toekomst.
Daarom probeerden sommigen tijdens de
eerste oorlogsdagen nog naar Engeland te
vluchten. Weer anderen pleegden zelf
moord. Aanvankelijk bleven de gevreesde
maatregelen tegen de joden uit. Ze wer
den voorlopig met rust gelaten. Echter
voor korte tijd.... Begin augustus 1940
werd het ritueel slachten verboden en op
de 24ste van die maand werden door
Seyss-Inquart en zijn staf een lijst met
verordeningen tegen joden samengesteld.
Het volgende moest o.a. worden uitge
voerd:
- de naamregistratie van alle joden.
- een speciale aanduiding op alle joodse
winkels.
- de verwijdering van alle joden uit het
culturele leven.
In oktober ging de bezetter weer een stap
verder. Alle ambtenaren en personen, die
in dienst waren van een gesubsidieerde
instelling, moesten een ariërverklaring
ondertekenen. Een ieder moest verklaren
dat noch hijzelf, noch echtgenote of ver
loofde, noch één van de ouders of groot
ouders ooit lid was geweest van de Joodse
geloofsgemeenschap. Zij, die tekenden,
behielden hun baan en zij, die dat eerlijk
heidshalve niet konden, werden ontslagen
en kregen ook elders geen werk meer.
Het Nederlandse bestuursapparaat moest
de wetten en de verordeningen van de
nazi’s gaan uitvoeren. Opzet van de
Duitsers was dat alle ambtenaren de nieu
we wetten loyaal zouden uitvoeren. Dit
lukte de bezetter echter niet. Vooral op het
platteland was de houding van de bevol
king vrij gelaten. De bewoners voelden
zich nog niet zo erg in hun vrijheid
beperkt en het dagelijks leven ging, voor
zover dit mogelijk was, zijn gewone gan
getje. De gemeenteraadsvergaderingen
waren verboden en de burgemeesters en
ambtenaren deden aanvankelijk nog wat
ze zelf noodzakelijk vonden. In de grotere
steden werden de anti-joodse bepalingen
behoorlijk aangescherpt. Zo mochten de
joden niet meer verhuizen, moesten zij
hun radio’s inleveren en werden er aparte
scholen voor joodse kinderen opgericht.
In het najaar van 1941 kregen ook de
bestuurders van de plattelandsgemeenten
steeds meer te maken met het Hitler-regi
me en de daaruit voortvloeiende wetten
tegen de joden. Op 16 december van dat
jaar stuurde het parket van de procureur-
generaal bij het Gerechtshof te Amster
dam de volgende brief:
Aan de Heeren Burgemeesters,
Hoofdcommissarissen en
Commissarissen van Politie
in het ressort Amsterdam.
Naar aanleiding van ontvangen aanwij
zingen van de Duitsche Overheid heb ik
de eer U te berichten dat het voornemen
bestaat, zulks ter verdere uitvoering van
Aan het begin van de Tweede
Wereldoorlog woonden in ons land
ongeveer 140.000 joden. De voorouders
van de meeste van hen waren in de
zeventiende of achttiende eeuw naar
Nederland verhuisd, want in tegenstel
ling tot andere Europese landen was
Nederland een land van verdraag
zaamheid. In 1933 zette het nationaal-
socialisme in Duitsland de bevolking op
tegen de joden zodat een normaal leven
voor deze mensen bijna niet meer
mogelijk was. Ze verloren hun burger
schap en in de Kristallnacht van
9 november 1938 gingen o.a. hun syna
gogen in vlammen op. Ook hun winkels
en andere bezittingen werden vernield.
Tienduizenden joden werden naar
het pas geopende concentratiekamp
Buchenwald gestuurd. Een kwart mil
joen joden ontvluchtte Nazi-Duitsland;
van hen gingen ruim 15.000 naar
Nederland.
Langzamerhand begon men zich in
Nederland tegen deze maatregelen te ver
zetten. De reactie bleef niet uit, de bezet
ter ging steeds harder optreden. In
Amsterdam moesten de eigenaars van
cafés, restaurants en bioscopen kenbaar
maken: ’Joden niet gewenst.’ In februari
1941 werden in de Jodenhoek aldaar door
Duitse militairen vernielingen aangericht.
Er ontstond een grimmige sfeer en kort
daarna vonden de eerste grote razzia’s
plaats. Veel joodse inwoners werden weg
gevoerd naar één van de concentratiekam
pen. Tijdens de Februaristaking (25 febr.
1941) protesteerde de bevolking van
Amsterdam massaal tegen dit afschuwe
lijk gebeuren.
8