Nu ik heb ze voor geweest.
Als het goed ligt, dan knip je maar.
4
jij met Jan in bed lag, en Geert had jullie
gevonden en met de stoffer uit bed
gejaagd.” Nou, ik stond paf, en zei, ”Dat
zijn groote leugens, die lelijke kwaad
sprekers. Ik maak de verkering uit.” Ik zei,
”Had ik nu maar thuisgebleven, dan had
ik me kunnen verdedigen, die rot meid!”
En toen vertelde ik alles, hoe het eigenlijk
gegaan was, ik zei, ”Ik heb wel in bed
gelegen, maar met dat meisje, maar niet
met Jan.” Ze hadden het ook al tegen de
Pastoor verteld, en die had ook al gezegd,
dat zoo’n verkering maar uit moest.
Nu ik heb ze voor geweest, want dat
Vader dat vertelde heb ik Jan direct een
brief geschreven, dat het uit was met ons.
Maar die brief heeft Jan nooit gehad, die
hebben ze direct verbrand, en ze hadden
hem een nieuw pak beloofd en ’n gouden
horlogeketting, dan moest hij niet meer
met mij gaan. Dat hoorde mijn broers
allemaal van zijn tante. Die vond het ook
wel zoo schandalig van haar zuster, en dat
was zelf zoo’n lief mens. Ze zei, ”Ik had
nog gezegd, dat Jan zoo’n goed meisje
getroffen had, en dat ik zoo goed naaien
en werken kon.” Maar dat gaf allemaal
niks, ik moest geld gehad hebben. En ’t
mooiste was’m, dat hadden ze zelf ook
niet. Eerst waren ze ook arm, maar had
den wat geluk gehad met de bouwerij, en
toen kregen ze verbeelding.
Maar een paar weken later, toen was mijn
broer weer naar zijn vriend gegaan,
P. Volkers heette die. ’t Was op Zondag en
komt hij even later weer thuis. Hij zegt,
”Aaf, Jan Oud was ook weer bij zijn
Tante, en nu heeft hij gevraagd, of jij ’t
Waarland kome inlopen, want hij wil je
graag spreken.” Ik zei, ”Nee hoor, dat doe
ik vast niet.” Ik zei, ”Als hij me spreken
wil, dan moet hij hier maar komen.” We
hebben niks meer met elkaar gehad. Maar
dat durfde hij zeker niet, want hij kwam
niet, en ik heb hem nooit meer gezien,
’t Heeft niet zoo moeten wezen.
Ik was op een keer weer naar mijn zuster
geweest voor hulp en kwam ik thuis.
Moeder zegt, ”Nu moet je een maandag
naar Cees Bijman te werk.” Ze woonden
zoowat 10 minuten van ons af, dus ik kon
ze goed. Ik zei, ”Dat doe ik niet hoor, dat
is vast geen goeie vrouw, want die heeft
dit jaar al vier andere meisjes gehad.” Ja,
maar Moeder zei, ”Ik heb gezegd dat je
Waarland, september 1994
Joop Zutt.
kwam, dus moet je er naar toe.” Nu ik was
wel een beetje kwaad, maar je had vroe
ger niks in te brengen. Wat Moeder zei,
moest je doen. Nu ik er ’s Maandags maar
op aan met lood in mijn schoenen. Ze
hadden net een tweeling er bij, en waren
er zes kinderen. Maar ik ging ’s avonds
naar huis te slapen en ik was er soms vier,
soms vijf dagen per week. Maar ik kon
het heel goed met die vrouw hebben en
ben er zes jaar geweest, tot mijn trouwdag
toe. Met die andere meisjes had ze het
aldoor zoo slecht getroffen. Ze hield erg
van schik maken en ik ook, dus ik werkte
er erg plezierig, en ik beviel haar ook best
zeker. Op een keer zei ze, ”Kun je al wat
naaien ook?”. Nu ja, ik zeg dat kan ik wel
(ik maakte toen alles al thuis). Ze zegt, ”Ik
kan het niet zoo goed, dus weet je wat we
doen moesten, jij gaat morgen naaien en
ik ga dan werken.” Nu dat vond ik best,
want ik wou liever naaien als werken. Nu
’t was allemaal verstelgoed wat ik moest
doen, en dat kon ik heel vlug, dus ik had
om zes uur ’s avonds een hele stapel
gedaan. Ze keek er van op. De volgende
dag zei ze, ”Ik heb het al bekeken, jij gaat
morgen maar weer naaien hoor want je
kunt het veel beter en gauwer als ik.” Ze
zegt, ”Jij legt ’t neer en je knipt maar, dat
durf ik nooit.” Nou ja, ik zeg, ”Als het
goed ligt, dan knip je maar.”
1