Nu ik heb ze voor geweest. Als het goed ligt, dan knip je maar. 4 jij met Jan in bed lag, en Geert had jullie gevonden en met de stoffer uit bed gejaagd.” Nou, ik stond paf, en zei, ”Dat zijn groote leugens, die lelijke kwaad sprekers. Ik maak de verkering uit.” Ik zei, ”Had ik nu maar thuisgebleven, dan had ik me kunnen verdedigen, die rot meid!” En toen vertelde ik alles, hoe het eigenlijk gegaan was, ik zei, ”Ik heb wel in bed gelegen, maar met dat meisje, maar niet met Jan.” Ze hadden het ook al tegen de Pastoor verteld, en die had ook al gezegd, dat zoo’n verkering maar uit moest. Nu ik heb ze voor geweest, want dat Vader dat vertelde heb ik Jan direct een brief geschreven, dat het uit was met ons. Maar die brief heeft Jan nooit gehad, die hebben ze direct verbrand, en ze hadden hem een nieuw pak beloofd en ’n gouden horlogeketting, dan moest hij niet meer met mij gaan. Dat hoorde mijn broers allemaal van zijn tante. Die vond het ook wel zoo schandalig van haar zuster, en dat was zelf zoo’n lief mens. Ze zei, ”Ik had nog gezegd, dat Jan zoo’n goed meisje getroffen had, en dat ik zoo goed naaien en werken kon.” Maar dat gaf allemaal niks, ik moest geld gehad hebben. En ’t mooiste was’m, dat hadden ze zelf ook niet. Eerst waren ze ook arm, maar had den wat geluk gehad met de bouwerij, en toen kregen ze verbeelding. Maar een paar weken later, toen was mijn broer weer naar zijn vriend gegaan, P. Volkers heette die. ’t Was op Zondag en komt hij even later weer thuis. Hij zegt, ”Aaf, Jan Oud was ook weer bij zijn Tante, en nu heeft hij gevraagd, of jij ’t Waarland kome inlopen, want hij wil je graag spreken.” Ik zei, ”Nee hoor, dat doe ik vast niet.” Ik zei, ”Als hij me spreken wil, dan moet hij hier maar komen.” We hebben niks meer met elkaar gehad. Maar dat durfde hij zeker niet, want hij kwam niet, en ik heb hem nooit meer gezien, ’t Heeft niet zoo moeten wezen. Ik was op een keer weer naar mijn zuster geweest voor hulp en kwam ik thuis. Moeder zegt, ”Nu moet je een maandag naar Cees Bijman te werk.” Ze woonden zoowat 10 minuten van ons af, dus ik kon ze goed. Ik zei, ”Dat doe ik niet hoor, dat is vast geen goeie vrouw, want die heeft dit jaar al vier andere meisjes gehad.” Ja, maar Moeder zei, ”Ik heb gezegd dat je Waarland, september 1994 Joop Zutt. kwam, dus moet je er naar toe.” Nu ik was wel een beetje kwaad, maar je had vroe ger niks in te brengen. Wat Moeder zei, moest je doen. Nu ik er ’s Maandags maar op aan met lood in mijn schoenen. Ze hadden net een tweeling er bij, en waren er zes kinderen. Maar ik ging ’s avonds naar huis te slapen en ik was er soms vier, soms vijf dagen per week. Maar ik kon het heel goed met die vrouw hebben en ben er zes jaar geweest, tot mijn trouwdag toe. Met die andere meisjes had ze het aldoor zoo slecht getroffen. Ze hield erg van schik maken en ik ook, dus ik werkte er erg plezierig, en ik beviel haar ook best zeker. Op een keer zei ze, ”Kun je al wat naaien ook?”. Nu ja, ik zeg dat kan ik wel (ik maakte toen alles al thuis). Ze zegt, ”Ik kan het niet zoo goed, dus weet je wat we doen moesten, jij gaat morgen naaien en ik ga dan werken.” Nu dat vond ik best, want ik wou liever naaien als werken. Nu ’t was allemaal verstelgoed wat ik moest doen, en dat kon ik heel vlug, dus ik had om zes uur ’s avonds een hele stapel gedaan. Ze keek er van op. De volgende dag zei ze, ”Ik heb het al bekeken, jij gaat morgen maar weer naaien hoor want je kunt het veel beter en gauwer als ik.” Ze zegt, ”Jij legt ’t neer en je knipt maar, dat durf ik nooit.” Nou ja, ik zeg, ”Als het goed ligt, dan knip je maar.” 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1994 | | pagina 6