Een kruisgang op de trap.
42
Het leven op de pastorie ging er heel
anders aan toe dan Aaf bij moeder thuis
gewend was. Het was gerust wel huiselijk
maar van een ander soort. Alle dagen er
nette manieren op na houden, behulpzaam
zijn, met twee woorden spreken. Thuis
schoten die dingen er nog weleens bij in.
En toch maakte Aaf zich van lieverlede al
die vaardigheden eigen en werd ze een
prima hulp. Een taak vond ze allesbehalve
leuk en als die haar werd opgedragen dan
stond het klamme zweet haar al bij voor
baat in de handen. Hoe halen ze het in d’r
En het scheen Aaf toe dat de wijzers van
de klok, uitgerekend op zondag, haast
leken te hebben. Het was winterdag en
een dikke laag sneeuw bedekte de akkers
en paardepaadjes van Waarland. De vrije
zondag van Aaf zat er bijna op. Onderweg
van huis naar de pastorie hoopte ze vurig
dat ze wat jongens tegen zou komen en al
lopende voort deed ze een schietgebedje.
Haar bede werd verhoord, want even ver
derop zag ze Jo Bos, Toon Veldman en
Cor Danenberg in een sneeuwbalgevecht
verwikkeld. Aaf schaarde zich tussen de
jongemannen, pakte een sneeuwbal en
nog een en nog een en mikte er flink op
los. De tijd tikte door en het was over
negenen toen Aaf met rode wangen de
pastorie kwam binnen zeilen. De ’’over
treding” kwam uit en Aaf kreeg een zware
penitentie opgelegd. De eerste 14 dagen
kreeg ze geen verlof om naar huis te gaan.
In haar slaapkamertje, achter het ronde
raampje bovenin aan de voorkant, heeft ze
wel stilletjes haar verdriet weggeslikt.
Elke dag vlak voor bedtijd gingen de pas
toor, Tonia en Aaf binnendoor naar de
kerk om daar, als dank voor de behouden
dag, de rozenkrans te bidden. Knielend
en met gesloten ogen gleden de handen
langs de kralen van de rozenkrans. De
pastoor was voor Aaf het voorbeeld van
een godsvrezend en godsvruchtig goed
roomskatholiek mens. In de kerk was het
altijd koud. Het ’’kerkwerken” gebeurde
elke week door Grietje Agenant en haar
moeder. Beide vrouwen hadden aan het
gepoets in de kerk een dikke dag werk. Ze
ontvingen daarvoor iets meer dan twee
gulden. De altaardwalen werden door
Tonia Buchsteeg gewassen en de naai-
krans verzorgde het nodige naai- en ver
stelwerk aan de kerkgewaden. De zondag
was voor Aaf de dag van haar wekelijkse
loonontvangst. Ze verdiende f 2,50 de
kost en inwoning inbegrepen. De bewas-
sing, zoals men dat in die tijd noemde,
gebeurde thuis door moeder.
De Geest is sterk maar het vlees
is....
hoofd, dacht Aaf vaak als ze weer eens
met een dienblad vol etenswaar de trap
naar boven op liep. Ze was als de dood dat
ze haar evenwicht zou verliezen en dat de
schalen op het dienblad omkieperden en
ze met de hele santenkraam de trap af zou
rollen. Een zucht van opluchting slaakte
ze als alles heel en wel naar boven had
geloodst. Aan haar kruisgang was een
einde gekomen. Het blad werd op de
grond gezet en de klop op de deur klonk
hol. Een afwezig ”ja-gemompel” was
voor Aaf het wachtwoord om naar binnen
te mogen gaan. De pastoor gebruikte
namelijk de avondmaaltijd dikwijls boven
op zijn kamer, die ingericht was als zit-
slaapkamer. Daar had hij zelfs een bad tot
zijn beschikking maar hij maakte weinig
gebruik van dit comfort, want water en
zeep kostten ook toen al geld.
De periode tijdens het veertig-uren-gebed
bracht op de pastorie voor Tonia en Aaf
extra drukte met zich mee. Een kapelaan
uit een andere parochie verleende pastoor
Vollering dan ondermeer assistentie bij
het opdragen van de H. Missen in de kerk.
De pastorie verschafte de geestelijke
onderdak en, omdat niet alleen kon wor
den geleefd van het woord Gods, werd hij
vanzelfsprekend gastvrij onthaald aan de
etenstafel. Aan de zorg voor de inwendige
mens werd, met een gast aan tafel, extra
aandacht besteed. Een rondbuikig speen
varken met pruimen, gebakken aardappe
len met Brussels lof en compote vormden
een goddelijke maaltijd. De aardappelen
waren van puike kwaliteit en werden
altijd door de vader van Arie Komen
(Klaas) bij de pastorie afgeleverd. Zo af
en toe, wanneer Tonia een vrije dag had,
kwam haar nicht uit Vlaardingen naar
Waarland toe om haar werk over te
nemen. Tonia had nog drie zusters en ze
had Aaf wel eens verteld dat ze een
gedeelte van haar loon naar huis stuurde
omdat het daar lang geen vetpot was.
Aaf stak op de pastorie haar handen flink
uit de mouwen. (Lange mouwen wel te
verstaan, het dragen van korte mouwen
werd toenmaals als onzedelijk be
schouwd). Ze was spontaan van aard, had
een leuke toet en was zo zoetjesaan op een
leeftijd gekomen dat de jongens haar niet
meer pestten of aan haar haren trokken.
Als Piet Beemsterboer op het orgel speel
de, ging ze met extra graagte naar de kerk.
Ze vond hem een leuke jongen vooral als
hij haar zo schalks aankeek. En wat kon
hij mooi orgel spelen! Een keer, toen de