STS ib m ’-Mi3 A;'r Wat moet ik daar nou mee an? Aaf, ik heb m’n doel gemist. Waarland, januari 1994 Joop Zutt. En het was allang tien uur geweest, maar ik moest een lange eenzame weg langs, dus ik dacht dat ik maar een ander moest zien te krijgen. En dat kreeg ik ook. Tinus B., een boerezoon nog wel, en hij was nog knap ook, (Aagje Noordstrand, wat nu nog mijn vriendin is, was er voor dienst bode en ik was ook toen al haar vriendin.) dus hij kende me goed. Nou ik was erg blij, dus ik danste een paar deuntjes met hem en we hadden de grootste lol. Maar t was in September, dus erg warm in de danszaal. Hij zei: "Zullen we een poosje naar buiten gaan? Dan frissen we wat op.” Nu dat vond ik ook. Dus wij naar buiten. Maar we hadden even gelopen en toen wilde hij gemenigheid uithalen. Ik zei: ”Nee Tinus, dan ben je aan ’t verkeerde kantoor.” En ik liep zoo bij hem vandaan de danszaal weer in. En al gauw vroeg een andere jongen mij. Ja, hij stond me wel niet zoo erg aan, maar ’t werd al later en ik durfde niet alleen meer naar huis, dus ik deed het toch maar. Het was wel een goeie jongen hoor, maar zoo’n dooie diender. We hadden niks geen plezier en hij begon me almeer tegen te staan. Ik dacht: "Moet ik nou met jou naar huis? Dat doe ik niet hoor.” (Hij heette Cor en hij kwam ook uit ’t Veld.) Ik dacht: ”Wat moet ik daar nou mee aan?” Nu ik zei: ”Ik denk dat ik maar alleen naar huis ga.” ”Wat is dat nou”, zegt hij, ”ik heb je toch de hele nacht getracteerd en nu mag ik je niet naar huis brengen? Dat vind ik gemeen.” Ik zeg: ”Dat is ook waar, maar ik wil je toch niet meehebben.” Hij zei: ’’Durf je dan alleen?” Ik zei: ”Dat zal ik wel zien.” We hadden net in de schommelschuitjes geweest, die ziel had dat ook nog betaald, en ik de danszaal maar weer in. Daar was het nog stamp vol. En daar waren van die palen aan de kanten van de danszaal, dus ik ging tegen zo’n paal op staan te kijken naar het dansen. Daar komt Jan Wester naar me toe. ”Wat sta jij daar Moederziel alleen Aaf?”, zei hij. ”Ja”, zei ik, ’t wou vanavond niet, ik heb er al drie gehad.” Nou hij zegt: ”Mag ik je dan naar huis brengen?” (Nu ’t was een zoon van de Bakker, dus ik kon hem goed.) Nu ik vond dat heel goed natuurlijk. ’s Morgens zei Moeder: ”Je had zeker wel een jongen, want je was zoo laat thuis?” Ik zei: ”Ja, met Jan Wester.” ”0, dat is wel een goeie jongen”, zei Moeder. De andere historie heb ik maar niet verteld. Het is nu nog zoo ’’Moeder mag niet alles weten.” Later heb ik Dorus Lievendag nog weer eens gesproken in Heer Hugowaard uit de vesper vandaan. Hij zegt: ”Aaf, ik heb mijn doel gemist.” Ik zei: ”Ja, eigen schuld, dan had je maar woord moeten houden.” Maar ik zei: ”Het heeft niet zoo moeten zijn.” Hij mogt mee tot de grote hrug.” Op de foto: De houten Hoge Brug; ongeveer 50 m. ten westen van de huidige Waar- landshrug. ‘L 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1994 | | pagina 6