UIT HET DAGBOEK VAN EEN NEGENTIGJARIGE WESTFRIESE VROUW. O, daar komt weer zo’n schreeuwer. Mevrouw Af ie Hoogeboom- Meester. Ik was toen zestien jaar en wou ik niet meer voor dag en nacht uit dienen gaan. Ik mocht eerst weer naar Oome Jaap te loge ren voor drie weken (na die beroerdigheid in de Blokhuizen). Ik was toen wat ouder, dus ging het beter als de eerste keer. Ze waren toen aan het tarwe dorsen en dus had Oom Jaap er een paar knechten bij. Met mijn neven erbij was het dus wel druk. Mijn nichtje en ik deden aldoor handjes vol tarwe uit de zakken pakken, dat vonden we lekker om zoo op te eten, maar dat mocht niet van hun. Ze stonden Een pruimtabak en mijn eerste zoen. We gingen toen weer verhuizen van ’t Verlaat naar Waarland. De Smeugel- polder heette dat daar. We kwamen in een sluishuisje te wonen. Dan moest Moeder die sluis open en dicht doen voor de bou wers die dan met een schuit uit de polder de grote ringvaart op moesten. Nu het was er niet druk van hoor en wij hadden daar dan vrij wonen van, geen huishuur te beta len dus. Maar Moeder kon er de eerste nacht niet van slapen. Ze dacht aldoor: ”Als ik dat nu maar kan met die sluis”. Maar dat was heel simpel en viel best mee. Dan riepen de bouwers al van verre ’’schut op”, dat betekende dan schutte open. Dan zei Moeder wel eens: ”O, daar komt weer zo'n schreeuwer.” Ik ging toen werk- en naaihuizen zoeken. Ik was toen zeventien jaar. om het hoekje van de deur (die tarwezak- ken). Dan wilden die jongens ons grijpen, maar dan liepen we hard weg. Maar een keer greep ik weer in de zak en had één er een pruimtabak boveningelegd. Ik greep daar natuurlijk net in, maar ik zei niks en liep weer hard de keuken in om mijn han den te wassen, want het was erg vies. Maar ik kwam er niet zoo af, want ik moest toen mee naar de dars en bonden ze mij een schoof tarwe om mijn rug. Nu we hadden eigenlijk de grootste pret hoor, maar we gingen toch maar geen tarwe meer pakken. Maar ik heb toen wel de eerste zoen van een jongen gehad. Een knecht kwam net de hooischuur uit en ik daarnet langs. Hij greep me ineens vast. Ik weet nog hoe hij heette ook: Jb. van der Heiden, een knappe jongen was het. Nu ik vond het niet erg hoor. We gingen ook nog met de boot naar Amsterdam, daar woon de ook nog een Oom en Tante van ons. En toen moesten we even een boodschap doen voor Peet Duw, en wel voor een cent peper en gruis halen. Nu mijn nichtje en ik keken elkaar eens aan en we zeiden: ’’Voor een cent dat durven we niet hoor.” ”Ja”, zei Peet, ”dat kan gerust hoor, dat zijn ze hier gewoon.” Nu wij deden dat toen maar en die winkelier maakte daar ook niks van. Met drie weken raakte ik weer naar huis. Moeder zei: ”Nu zal je toch weer werk moeten zoeken.” Ik zei: ”Ja, dat doe ik ook wel.” Mevrouw Afie Hoogeboom-Meester beschreef in de eerdere nummers van Toendertoid haar kindertijd, een fami liedrama en haar ervaringen bij een boerenfamilie in de Blokhuizen. Deze jeugd heeft diepe indruk op haar gemaakt en haar persoonlijkheid sterk gevormd. In dit nummer beschrijft ze de periode in haar leven van plezier maken. De eerste zoen, kermis, uitgaan met jongens. Maar voor je de ware vindt?!! tx 2

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1994 | | pagina 4