We reden natuurlijk hard door.
Maar ze moesten toch weer een ander
meisje zien te krijgen en dat lukte ook
nog. Waar ze precies vandaan kwam, weet
ik niet, maar hij moest haar van de trein
afhalen en ze zouden de weg naar huis
Maar op een keer mogt ik naar mijn oud
ste zuster Marijtje te gast en toen ik weer
weg zou gaan, begon ik erg te huilen. Nu,
mijn zuster zei: ”Wat is dat nou? zie je er
tegenop om weer naar die boer te gaan?”
Ik zeg: ”Ja, dat vind ik heel erg”. Ze zegt:
”Heb je het er dan niet goed?” En toen
vertelde ik haar alles. Nu, ze wist niet wat
ze hoorde. Ze zegt: ”Je komt er niet eens
meer naar toe! Je blijft vannacht hier en
morgenochtend ga je naar huis en vertel je
alles aan Moeder. Nou die zal er ook van
ophoren”. ’’Maar”, zeg ik, ”ik durf mijn
kleren niet te halen”. Ze zegt: ”Dat komt
wel goed”. Nu ik ’s morgens naar huis.
Moeder keek groot op natuurlijk. Ik
begon direct weer te huilen en vertelde
ook haar alles. Nu, we waren thuis ook
helemaal geen dronken mensen gewend.
Noch mijn Vader, noch mijn broers gin
gen naar het café, dus Moeder vond het
heel verschrikkelijk. ”Had ik dat gewe
ten”, zei Moeder, ”dan had ik je er nooit
heen laten gaan. Die boer heeft ons mooi
bedrogen met zijn mooie praatjes”. Nu ze
zegt: ”Je moet je kleren en zoo nog halen,
maar wees maar niet bang hoor. Ik vraag
wel aan Buurman Kuiper of die met je
meegaat, die heeft een open wagen en een
ket ervoor”. Nu die man ging dat wel even
doen, dat was een voddeman, maar erg
goed hoor. Dus wij er op aan. Ik dacht:
”Als de baas nu maar niet thuis is”. Ik zag
mijn klompen al voor de deur staan. Ik
dacht, oje, maar nee, dat kwam goed af.
De vrouw had nog een gast ook. Ze zegt:
”Zoo Afie, ben je daar! We waren al
onrustig omdat je gisteravond niet thuis
kwam”. ”Ja”, zei ik, ’’maar ik blijf hier
niet langer en kom mijn kleren ophalen,
een buurman is met me mee met de kette-
wagen”. Maar ze werd helemaal niet
kwaad, en ze zei: ”Je hebt groot gelijk
Afie, dat je weggaat, je hebt hier een boel
narigheid gezien en meegemaakt. Als ik
weglopen kon, deed ik het ook. Maar ik
heb 4 kinderen, dus dat gaat niet”. Nu, dat
viel me erg mee natuurlijk dat ze zoo
praatte. ”De baas is weer in de kroeg”, zei
ze. ’’Misschien ziet hij je wel gaan”. En
dat was ook zoo, hij kwam met een gang
naar buiten en wenkte met zijn arm dat we
terug moesten komen, maar we reden
natuurlijk hard door.
God hebbe zijn ziel, hoop ik.
Waarland, september 1993
Joop Zutt.
maar langs de spoorbaan lopen, maar toen
heeft hij haar al aangerand, onderweg.
Dat meisje is toen direct naar de politie
gegaan en is die boer de gevangenis inge
gaan. Hoelang weet ik niet. Maar de
vrouw nam er een nieuwe knegt bij. Die
heette J. S. Nu die kon ik ook best, het
was een oude schoolkameraad van mijn
broer. Maar dat kwam ook slecht af, want
daar kreeg de vrouw een kind bij. Dus
toen de baas uit de gevangenis kwam,
wilde hij J.S. doodschieten. Maar dat
kwam goed af, hij raakte slechts gewond
en wist weg te komen. Maar J. S. gaf dat
natuurlijk ook aan bij de politie. Dus de
baas raakte weer in de gevangenis.
Inmiddels raakte de vrouw van het tweede
kind in verwachting van J. S. en toen pro
beerde ze of ze niet trouwen kon met hem.
Toen hebben ze dat allemaal uitgezocht
en was dat huwelijk met K. in de familie
en werd ongeldig verklaard. Dus ze
mochten trouwen. En dat K. uit de gevan
genis kwam, wist hij zeker geen raad
meer en heeft hij zich van het leven
beroofd door zichzelf op te hangen.
God hebbe zijn ziel, hoop ik.
5