Een gezellig begin
Kwaaie dronk
Met zand dweilen.
Ik moest ’s morgens al om 4 uur opstaan.
Ik moest toch niet melken, maar in de
paardestal was zoo’n openhaard met een
hangende haak erboven, daar kon de
waterketel aanhangen. Ik moest daar met
hout onder stoken voor koffie te zetten en
ik moest het brood klaar hebben als de
mannen van 't melken terugkwamen. De
vrouw bleef mooi te bed liggen. En ik ben
er in Febr. gekomen, dan was het nog zoo
koud en ging ik op knietjes bij het vuur
zitten te warmen. Een keer was ik haast in
’t vuur gevallen van de slaap.
’s Avonds mogt ik om tien uur naar bed,
maar dan moest ik ’s avonds nog strijken
en kousenstoppen. Twee maal in de week
moest ik de paardestal met zand dweilen
en er was niks in hoor, want het paard liep
in 't land. Eens kwam er een buurvrouw
en ze zei: "Moidje, hew je je werk nag niet
of?" (het was drie uur 's middags) Ik zei:
”Ik moet deze stal nog met zand dweilen”.
Ze zei: ’’Deuze stal, die ken niet skoner as
dat ie nouw is”.
Maar ik zal nu vertellen wat ik daar
beleefd heb. De eerste avond dat ik er
was, moesten de baas en z’n vrouw al uit,
dus dat was al een goed begin, de hele
avond met twee vreemde knechten door
brengen. Maar ik was niet bang voor jon
gens en we hebben de hele avond erg
gelachen, want ik kon goed bakke vertel
len en hun vonden dat prachtig. Maar hoe
zijn jongens? Die ene wou op slot naast
me kome zitten, maar ik zei: ”Nee, nee,
aan de andere kant van de tafel blijven”,
nu dat deed hij dan ook. Maar er woonden
toen voor korten tijd nog een stel mensen
bij hun in en die sliepen in bedden die aan
onze kamer grensden. En wij hadden zo’n
luide schik, dat die mensen er niet van
konden slapen, dus er werd hard op ’t
schot geklopt. ”Of we wat stiller wilden
wezen”. Nu dat deden we toen. En bijdat
kwamen de baas en vrouw thuis, om
twaalf uur ongeveer. Nu die keken ervan
op dat wij nog niet te bed lagen,
’s Morgens zeiden de buren: ”Die nieuwe
meid van jullie is ook zeker een druk ding,
ze hield ons de hele nacht wakker”. Die
boer heette S. K. en zijn vrouw A. S. en
die ene knecht J. S., dat was een halve
broer van haar, dat was een pittige jongen
(die bij me zitte wou) en die andere
knecht heette S. Z., nee, die mocht ik niet
graag. Maar dat ik er veertien dagen was,
ging J. S. weg, hij kon het niet meer heb
ben met de baas.
Op een keer had ik alles klaar en kwam ik
in de kamer. En toen zei hij: ”Afie, ik
moet weer weg, je moet de wagen weer
inspannen”. Nu, ik was er nog loof van,
maar je durfde niks te zeggen als je 15
jaar bent. Dus ik weer het paard uit 't land
gehaald, de wagen weer uit de dars. De
tuigen en die paarden hebben zulke hoge
koppen, dan kon ik er haast niet bij om dat
hoofdstel aan te doen. Ik trok dan aan zijn
manen zijn kop naar beneden en ik liep
gewoon onder hem door om de buikriem
vast te binden, dat vond dat beest allemaal
goed en ik vond dat inspannen nog wel
een mooi werkje ook en ik kreeg altijd een
boogje van de baas, dat ik het zoo goed
deed. Och, als hij geen drank ophad, dan
was het wel een goeie man, maar dat drin
ken kon hij maar niet laten. Eens op een
keer kwam hij ook weer zoo dronken
thuis, en wou hij eten. De vrouw zette
hem een emalje schaal met slappe rijst en
melk voor. Maar ’t was nogal heet.
’’Verdomme”, zei hij, ”wat is die troep
heet”. En hij nam de schaal en flapte alles
tegen de zolder op. We zaten op ’t stalle
tje, maar de theetafel stond er net onder
met een theeblad met kopjes en zoo en
matten op de vloer. Het schot, alles onder
de rijst en melk. ’’Laat maar ligge Afie”,
riep de vrouw luid, ’’laat maar ligge, die
Toch beviel het me de eerste tijd wel
goed. Het eten was er erg best. De melk
van de koeien ging niet naar de fabriek,
maar daar ging hij kalveren mee vet
maken. Alle weken ging hij dan met een
vet kalf naar de markt in Schagen. Dat
bracht dan 40 a 45 gulden op, dat was toen
een heleboel geld, maar de vrouw kreeg
daar nog niet de helft van, want dan kwam
hij altijd haast smoordronken thuis en
andere boeren tracteren. Wij woonden een
stuk van de weg af en dan moest hij met
paard en wagen door drie damhekken
heen. De heenreis deed hij die zelf open,
maar als hij terugkwam, dan zei dat oud
ste meisje al tegen mij: ’’Aafie, zet alvast
de hekken maar open, dan kan Pa er zoo
door rijden, anders wordt hij weer zoo
kwaad”. Nu dat deed ik dan ook maar en
dan was hij thuis en gooide die de leidsels
op het paard en moest ik uitspannen, en
het paard naar het land brengen. Het was
een heel mak beest, dat durfde ik wel.
Maar ik moest ook die kapwagen in de
dars zetten. Dat was nog zwaar werk met
die grote deuren en die wagen erin duwen
en die paardetuigen allemaal ophangen
(die waren wel erg mooi).
En flapte alles tegen de zolder op.
3