UIT HET DAGBOEK VAN EEN NEGENTIGJARIGE WESTFRIESE VROUW De arme gegeven is gode geleend. Als moeder dat geweten had. Mevrouw Afie Hoogehoom- Meester. Toen ik veertien jaar was, ging ik in een dienstje (betrekking noemen ze dat nu) voor dag en nacht naar Langedijk, bij een vrouw, die had een open been. Haar man heette Dirk Schuit en ze hadden twee kin deren. Het was nog kennis van mijn Moeder, want ’t was een naaister, en had ook wel bij ons thuis geweest te naaien, daar wist ik nog wel wat van. Maar ze kon haast niet lopen en ik moest de huishou ding doen. Ik verdiende er 1 gulden in de Mevrouw Afie Hoogeboom-Meester beschreef in de voorgaande nummers van Toendertoid haar kindertijd en eerste baantje na de Lagere school. Zij beschreef op een aangrijpende manier een familiedrama. Deze keer vertelt ze op haar inmiddels bekende nuchtere wijze een ander drama, een drama dat de gemoederen in Waarland jarenlang heeft bezig gehouden. In het tweede deel van haar levensverhaal hebben wij gekozen voor de oorspronkelijke tekst van Mevrouw Hoogeboom-Meester. We hebben hier veel positieve reacties op gekregen. Die boer kwam bij ons met paard en kap- wagen en hij vroeg of ik bij hun in dienst komen wou. Hij spiegelde dat alles heel mooi voor en hij had een vrouwtje naar zijn zin en vier lieve kinderen. Ik behoef de geen zwaar werk te doen of te melken of zoo, want hij had twee knechten en maar 10 koeien en vleesch in de kuip. Moeder dacht dat dat wel een mooi buur tje zou wezen. Dus ik raakte daar de zelf de week nog heen. Hij kwam me weer met paard en wagen halen, ik was toen 15 jaar, maar ik verdiende weer een gulden in de week. Maar met al die mooipraterij kwam het heel slecht af. Ik ben er maar 5 maanden geweest, eigenlijk veel te lang, want wat ik daar beleefd heb!! Als Moeder dat geweten had, dan had ik er al veel eerder weggeweest, maar ik zei er nooit wat van thuis, want dan had ik er direct vandaan moeten en dat was vroeger zoo: een meid moest altijd met Kerstmis weg en een knecht met Vrouwendag, dat was 2 Febr, Maria Lichtmis. Ging je in die tussentijd weg, dan was je vet en deugde je niet. Dus ik wou tot Kerstmis blijven. week en ’t beviel mij er best. Ik heb ook wel wat naaien bij haar geleerd, en als er dan een jurk pasklaar was, moest ik er wel eens mee naar sommige mensen (die zelf niet konden komen om te passen) of hij goed stond en als er wat aan mankeerde, moest ik het afspelden. Dat vond ik een mooi werkje en ik leerde er ook wat van. Ik ben er maar een jaar geweest, want die man was een arbeider en ze konden mij niet meer betalen en die vrouw werd toen wat beter. Later hebben ze er nog een kind bijgekregen en ben ik er nog weer veer tien dagen geweest om te helpen, maar daar heb ik nooit geen cent voor gehad. ”Ik moest het nog maar even tegoed hou den”, zei ze, maar daar bleef het bij. Ik dacht zeker: ”De arme gegeven is Gode geleend”, want ik ben er nooit meer naar toegegaan om dat geld te vragen. Dus raakte ik weer een poosje naar huis, maar ik raakte al weer spoedig in een andere dienst en wel bij een boer in de Blokhuizen, zoo heette dat gehuchje, het grensde even voorbij Zijdewind. 2

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1993 | | pagina 4