Het eerste deuntje
21
gedurende de kermistijd in Waarland naar
school.
De al wat oudere kinderen waren gewoon
om wat lekkers b.v. een reep chocolade
voor moeder mee te nemen. Ook toen
duurde het lang eer een kind, bij het zien
van zoveel lekkers, een keus had gemaakt.
Een heel ander soort vermaak bood de
Kop van Jut. De macho’s van toen schaar
den zich, met opgestroopte hemdsmou
wen, rond de hoge houten paal. Was de
klap hard genoeg dan schoot het houten
blok door tot het hoogste punt en rinkelde
de bel. De jonge kerels staken zo elkaar
flink de loef af. Door al het kermisgedruis
heen klonken de draaiorgels. Een paar
passen verderop stond de koekhakkers-
kraam van Piet Krap. Daar was het altijd
een drukte van jewelste. De zachte dunne
repen koek, smakend naar taai-taai, waren
ongeveer 15 x 5 cm. groot en kostten toen
ongeveer 2 cent. Naast de koek, op het
blok, lag een heus vlijmscherp bijltje. Nu
was het de kunst om met zo weinig moge
lijk bijlslagen de koek precies doormid
den te hakken. De jongemannen wedden
onderling wie hierin de beste zou zijn. De
verliezer had de kosten van de koek aan
zijn broek en meestal een rondje.
En wat is een kermis zonder zweef!
Onlosmakelijk zijn beide met elkaar ver
bonden. Zijn ronddraaiende zitjes gaf
jong en oud plezier. Met zijn vrolijk
beschilderde bovenkant en vol kleurige
tierelantijnen uitgedost, stond hij uitnodi
gend op de zwevers te wachten. Tijdens
het ritje gaf de baas je een extra zetje,
waardoor je in nog hoger sferen kwam.
Het gegil was niet van de lucht. Petrus
Oudejans was de zweefbaas en samen met
Wie de kermis per fiets aandeed, stalde
zijn voertuig in de boet van Piet Meester.
Dit verdwenen huisje stond recht tegen
over café ”De Posthoorn” op de plaats
waar nu het huis van M. Boertien staat.
De danslustigen onder de kermisgangers
zetten al snel hun passen naar De
Posthoorn. Voor de entree betaalde men
50 cent. Om de dansvloer goed glad te
maken had men deze te voren met spek
Naast de koekhakkraam
exploiteerde de familie
Krap ook een ringsteek-
tent. Op deze foto uit 1930
staan vlnr.: Snijders
(hulp), Klaas Krap, opa
Piet Krap en Griet Krap-
Nat.
zoon Sierk beheerden zij de zweefmolen
en de golfbaan. Sierk zelf noemde de
golfbaan: de hobbelende geit. In 1962
waren Sierk en zijn attrakties voor het
laatst op de Waarlander kermis te zien.
Men kon ook de zweef van de familie
La Morte aantreffen. Deze had ook de
schommelschuitjes onder beheer en moe
der La Morte stond bij de kindermolen.
De echte achternaam van La Morte was
eigenlijk de Dood, maar omdat zij deze
naam waarschijnlijk niet erg bij de kermis
vonden passen, hebben zij de naam in het
frans vertaald.
De jongens, die naar de meisjes lonkten,
hielden zich op bij de schiettent. Was de
roos, dikwijls na veel pogingen, gescho
ten, dan werd deze aan het meisje gegeven
en hapte ze toe, dan vierden ze de kermis
dagen samen verder.
Nog zo’n mooie naam die op de
Waarlander kermis te horen viel: Akkie
Jakkie. Heette hij echt zo, of was het zijn
bijnaam? In de jaren ’50 stond hij met zijn
handel van geweertjes, speelgoed en
molentjes op de kermis. En werkelijk, een
mallemolen was het die kermisdagen wel!