Naar school Kindertijd Dat handje was zo koud 3. poten op de plint, tegen de meestal houten wand, wanneer ze niet gebruikt werden.) Ik had toen nog een zus van twaalf, dat was Marijtje, broer Cees van negen, broer Piet van zes (vader van Piet Meester en Jopie Doodeman-Meester) en nog één klein broertje Jan, die was een jaar. Helaas was dat kind niet goed bij zijn verstand en werd het een echt zorgenkind. Toen ik vier was kreeg ik er nog een zusje, Geertje, bij. Maar in school maakte hij de hele klas ook aan het lachen. Hij deed wat hij wilde, de bank uitlopen, dan weer een luide schreeuw geven, soms een Marialiedje zingen, op zijn manier. Dus dat kon eigen- Ik ging veel met mijn grotere broers mee. We woonden in een eenzame polder "De Slootgaard" geheten. Die deden we eer aan, want slootjespringen was ons liefste werk. Toen ik nog maar zeven was, kon ik al over een sloot van twee meter springen, en gingen we dribbelen, zo noemden we dat. Dat ging zonder stok. Mijn broers gingen ook bijennesten uitha len. Daar zat dan honing in, dat waren van die gele stokjes en dat aten ze dan op. Maar dan bleef ik altijd op een afstand, want ik was bang van die bijen, dat ze me zouden steken. Ik speelde ook veel met mijn buurjongen Louw Poland. Ze hadden daar thuis een grote boomgaard. Als de appelen van de bomen moesten, dan schudde de vader van Louw ze er altijd af, want hij durfde ze niet te plukken. En dan moesten wij die allemaal oprapen, de hele middag soms. Dan kregen we een paar hele kleine appel tjes als beloning, meer niet. Daar moest ik wat op verzinnen dacht ik, dus vroeg ik aan mijn moeder een diezak. Die hadden de vrouwen meestal op. Dat was een soort tas van katoen om er hun portemonnee, zakdoek, of iets dergelijks in te doen als ze uitgingen. Er waren toen nog geen handtassen en je kon er toch niet mee in je handen lopen als je naar de kerk ging. Dat was het zondagse uitstapje, want ik weet er nooit van dat moeder uitging. Kinderen hadden nooit een diezak op. Die hadden ten eerste geen portemonnee, soms ‘n zak doek, maar ze veegden hun neus wel met wat anders af. En toen zag je veel kinde ren met een vieze neus lopen, dan maar ophalen. Wel een rare gewoonte, maar de meeste kinderen deden dat. Maar nu weer over die diezak. Die deed ik onder het appel opzoeken onder mijn rok en als ik een dikkerd vond, dan ging die wel de die zak in. De schooltijd brak aan. Nu, daar wilde ik graag naartoe. Ik was vijf jaar en ging met mijn broers mee, wel drie kwartier lopen. We moesten door een landpad naar school. Zoals 's winters, met die korte dagen, dan was het al donker voor we thuis waren. En brood mee. Op een keer was mijn broer Piet zeker erg stout geweest en had de meester zijn brood afgepakt. Toen was vader erg kwaad en ging naar de meester toe. Vader zei:"U mag hem gerust straffen als hij het heeft verdiend, maar dat kind kan niet de hele dag zonder eten." Mijn broertje Jan kon niet naar school. Moeder had erg veel werk aan dat kind. Ze zei wel eens, je kan er beter zes andere voor hebben. Als hij naar de wc ging (die stonden vroeger altijd aan de kant van de sloot in het boerenland) kwam het wel voor dat hij, als hij terug kwam, alles door de bril had gegooid, zijn kousen en klom pen, zijn onder- en bovenbroek. En moe der alles er weer uithalen en opknappen natuurlijk. Er waren toen nog geen gestichten voor zulke kinderen. Soms zei moeder tegen mij: "Neem hem maar weer een paar dagen mee naar school, Aafke." Zo noemde mijn moeder me altijd. Ik en wij allemaal hielden erg veel van hem. Mijn jongste zusje Geertje ging toen ook al naar school en dan liet ik ze niet los totdat we bij school waren. Aan elke hand een. En dan scholden de andere kinderen mij altijd uit, en zeiden ze: "Nou, daar komt moeder ook weer aan met de kinderen." Maar daar trok ik me niks van aan. Ik zei: "Ja hè, die hebben jullie niet". En o, wee als ze mijn broertje voor de gek hielden, want die kon niet goed praten, en dan zeiden ze, "Jan hoe heet je", en zei hij: "Jan Meiter", en dan hun weer lachen, en dat kon ik weer niet hebben. Dan zei ik: "Jan, als ze dat weer vragen, dan moet je zeggen Zwarte Pietje en als ze dan zeggen hoe nog meer, zeg dan maar schoen smeer." Nu dat onthield hij goed hoor.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Toendertoid: Stichting Waarland van toen | 1992 | | pagina 5